Het zal toch niet? denkt actrice en schrijfster Isa Hoes als ze begin 2021 een knobbeltje in haar borst voelt. Maar het zal toch wel: ze heeft borstkanker. In haar nieuwe boek Over Leven schrijft ze over het roerige jaar dat volgt. “Nog een ouder verliezen, dat kan ik de kinderen niet aandoen.”
APRIL 2021
Als ik me inzeep onder de douche voel ik iets zitten in mijn rechterborst … iets hards, een bobbeltje. Ondanks de warme waterstralen gaat er een rilling door me heen. Is het een opgezette klier? Of een spier? Of … Meteen razen de ergste beelden door mijn hoofd. Stel dat het fout is? Dat ik er straks niet meer ben? Nog een ouder verliezen, dat kan ik de kinderen niet aandoen. Ik draai de doucheknop dicht, droog me af en kleed me aan. Stel je niet aan, denk ik bij mezelf. Het zal wel niets zijn.
MEI 2021
Wanneer ik in bed lig, denk ik aan het bobbeltje. Ik check mijn borst en ben opgelucht wanneer ik niets voel. Maar zat het daar wel? Met mijn vingertoppen duw ik zachtjes aan de zijkant van mijn borst. Daar zit iets. Het rare is dat het op een andere plek lijkt te zitten. En is dit wel echt iets? Of toch niet?
JUNI 2021
Met mijn broer Onno en vrienden ben ik een week op Ibiza. Het is warm. In de zon ontspan ik me meteen. Ons huis ligt op een heuvel boven de stad en in de verte is de zee. Hoe anders is de horizon wanneer het landschap bergachtig is, wanneer er bergtoppen zijn die de lucht lijken te raken. Mijn slaapkamer ligt aan het zwembad. Ik hoef alleen de deur open te doen, een paar stappen te zetten en ik kan het water in. Ik leg mijn handdoek op een ligstoel. Twee zongebruinde vrienden trekken baantjes en Onno is in gesprek met een vriendin. Wanneer hij opstaat om drankjes te halen, zie ik dat zij een groot litteken heeft overdwars op haar buik, vlak boven de rand van haar bikinibroekje. De ligstoelen naast ons zijn leeg, er is niemand die ons kan horen. Ik durf het bijna niet, maar ik spreek haar aan. Ze heeft borstkanker gehad, vertelt ze, en er is met haar buikvet een nieuwe borst geconstrueerd. Voor ik het doorheb begin ik over mijn knobbeltje. Ik flap het eruit. Moet ik naar het ziekenhuis? Ik ben een beetje angstig voor haar reactie, misschien is ze verontwaardigd, zelfs boos dat ik hier zo achteloos mee om ga. Want ik durfde het nog met niemand te delen. Ze reageert lief. “Nee, het ziekenhuis hoeft niet, maar ga wel alsjeblieft naar de dokter. Beter tien keer voor niets gaan, dan te laat zijn.” Ik denk aan mijn kinderen, aan mijn leven, aan alles wat ik nog zo graag wil doen, ik heb meer levenslust dan ooit en neem me stellig voor om als ik weer thuis ben meteen de huisarts te bellen … Waarom heb ik het aan een vreemde verteld? Misschien wordt het waar doordat ik het hardop zeg en dan moet ik de huisarts wel bellen. Onbewust is dit het begin van mijn verhaal. Maar op dat moment heb ik er nog geen idee van wat er allemaal gaat komen.
Na het zwemmen pak ik in mijn kamer een perzik van de fruitschaal. Als ik door het fluweelzachte vel heen bijt voel ik mijn kaken samentrekken door de sensatie van de zoete smaak, in combinatie met het lichtzure. Het sap druppelt meteen langs mijn hand en er ontstaat een patroon op de stenen plavuizen waarvan ik morgen nog steeds de plakkerige bewijzen zal zien. Ik was hier, at een perzik, ik leef, ik besta. Het liefst aai ik liefdevol met mijn blote voet zachtjes de nog licht plakkende vloer, om het moment te koesteren. Ik herpak mezelf – kom op, werk aan de winkel, pak een doekje, poets die vieze plekken nou toch weg – en terwijl ik me omdraai om naar de keuken te lopen voel ik een oud gevoel opkomen, een oud, vastgeroest patroon. Het gevoel de dingen altijd verkeerd te doen en dat al te weten voor ik daarvoor op mijn lazer krijg. Als klein meisje had ik daar behoorlijk last van.
Ik kijk naar de plakkerige vlekjes op de vloer en zie ineens dat het tranen zijn. Mijn tranen. Terwijl ik ijverig de vloer schoonveeg besef ik dat juist mijn plekjes, de tranen en barsten, de schoonheid zijn van het leven. Dat wie ik geworden ben niet weg valt te poetsen. Juist niet. Het hele pakket mag ik zijn, licht én donker, blij én bang, onschuldig én beschadigd. Ik wil gekoesterd worden, in veiligheid omarmd.
Die avond pak ik mijn laptop en begin ik te typen. Toen ik mijnkoffers inpakte voor deze reis heb ik op het laatste moment mijn laptop nog gepakt. Vreemd, want die neem ik altijd alleen mee als ik moet werken. En dat is wel het laatste wat ik tijdens deze vakantie wilde doen. Maar iets in me zei dat ik hem mee moest nemen. Nu klap ik hem open en begin te schrijven. Over mijn oma. Over die warme boezem waar ik me zo in kon nestelen. Waar het vandaan komt weet ik niet. Maar ik moet het opschrijven.
DE HUISARTS
Terug in Amsterdam bel ik de huisarts. De assistente klinkt vriendelijken ik zeg meteen dat ik graag een borstcontrole wil omdat ik een knobbeltje voel. Ze vraagt me of ik het al lang heb. Ik zeg dat ik het niet nét pas voel. Hoelang durf ik niet te zeggen. Na een korte stilte – zo te horen checkt ze de agenda – zegt ze: “Kom vanmiddag maar, hier moet zeker naar gekeken worden.” Het woordje zeker maakt me alert. Ben ik nou echt zo stom geweest om dit toch alweer weken, eigenlijk maanden te laten zitten? Ik voel weer mijn mechanisme in werking treden om te doen alsof het onzin is, om de afspraak te cancelen zelfs, maar ik spreek mezelf streng toe: nu ik A heb gezegd moet ik ook B zeggen.
Ik loop door de stad en ik neem haar anders waar, hoor de meeuwen krijsen, zie de bladeren ritselend over de straat dwarrelen, intenser. Is dit wat ze bedoelen? Dat het ineens anders wordt als je ziek blijkt? De tijd voor en de tijd na. In sommige straten grijpt het me naar de keel, maar de kleine zijstraatjes van Amsterdam lijken me te omhelzen, ze omarmen me als een warme deken. Ik voel me gekoesterd door de stad en voel meteen ook de angst om dit alles te verliezen; de vanzelfsprekendheid, het onbezorgd door Amsterdam kunnen lopen zonder problemen, zonder paniek, kan dat nu al niet meer? Een mantra dient zich aan: laat het niet waar zijn, laat het alsjeblieft niet waar zijn, laat het niets meer zijn dan een opgezette goedaardige klier …
Weer thuis bel ik Medina. Ze is de eerste bekende die ik het vertel. Ze stelt me enigszins gerust. “Oh, dat heb ik best vaak gehad, waren iedere keer kliertjes. Maar goed dat je het even laat checken.”
Die middag zit ik in de wachtkamer van de huisarts te wachten. Maar op wat? Nog nooit ben ik zo gelukkig teruggekomen van een vakantie, nog nooit heb ik me zo heel en zo vrij gevoeld en nu dit? Vlinder appt me of ik niet vergeet dat ik haar zo naar boksen moet brengen. We halen het, app ik terug. Daar, op dat moment, op het harde bankje in de wachtkamer wil ik niets liever dan Vlinder naar boksen brengen, me volledig op haar en Merlijn richten. Mijn twee kinderen, mijn wereld, mijn alles.
Na een zenuwachtig kwartier in de wachtkamer mag ik eindelijk naar binnen. Als ik op de behandeltafel zit wil de huisarts eerst mijn andere, goede borst voelen, daarna gaat ze naar de rechter waar ik het knobbeltje voel. Ze blijft een tijdje aan de onderkant met haar vingers en vraagt: “Is dit het?” “Nee”, zeg ik. “Het zit aan de zijkant.” Als ze daar voelt knikt ze. “Ik dacht dat je het daaronder bedoelde. Dit zijn spieren.” Ze stopt. Niets aan de hand, denk ik nog hoopvol, maar dan gaat ze door. Nu wél op de plek die ik haar laat voelen. “Hm,” ze schudt haar hoofd, “dit voelt niet goed. Ik wil dat je zo snel mogelijk een mammografie en een echo laat maken.” Ze zit al achter haar computer als ik me weer beduusd aankleed. Is dit het dan? Zonder iets te voelen doe ik mijn jas aan en niet veel later sta ik weer buiten met een brief voor het Antoni van Leeuwenhoek-ziekenhuis.
Ik bel meteen, er wordt gelukkig nog opgenomen. Ja, ik kan deze week nog komen, dit doen ze iedere dag. Ik word morgen teruggebeld voor een afspraak. Ik hang op. Geen tijd om na te denken, snel fiets ik naar huis, Vlinder ophalen, de auto pakken en haar naar boksen brengen. Als ik de voordeur opendoe ben ik toch wat nerveus. Vlinder zit aan tafel huiswerk te maken en kijkt op. “Hoe was het?” Ze lijkt het achteloos te vragen. Ik vertel dat ik toch verder onderzocht moet worden. Ze is, zoals altijd, super alert op mijn woorden en gezichtsuitdrukking. In de auto is ze opgewekt – zou ze me onbewust willen opvrolijken? – en als ik haar afzet kijkt ze me ernstig aan. “Geen zorgen maken nu hè, mam!” Ik lach. “En zeker niet gaan googelen.” Ik kijk verbaasd. “Nou, dat doen mensen toch vaak, je wil niet weten wat je dan allemaal leest.” De wijze woorden van Vlin helpen me. Geen angst en paniek meer voor nu, dit is wel even genoeg voor vandaag.
IN DE LIFT
Vandaag word ik gebeld door het Antoni van Leeuwenhoek voor de afspraak. Ik ga lang douchen, zet de telefoon op stil om nog even te doen alsof er niets aan de hand is. Als ik klaar ben, zie ik dat ik inderdaad al gebeld ben. Ik bel meteen terug, mijn hart klopt als een razende. Blijven deze zenuwen nu de hele tijd? “Donderdag aanstaande om kwart voor tien kunt u zich melden bij de poli radiologie. De afspraak duurt ongeveer anderhalf uur en u krijgt zo een mail ter bevestiging, fijne dag.” Ik durf niet te vragen of het nog vandaag kan als er misschien nog iemand uitvalt, dat ik dan … Maar donderdag dus, overmorgen!
In de auto op weg naar een lunchafspraak hoor ik op de radio You Are So Beautiful van Joe Cocker en ik moet meteen aan Antonie denken. Hij zong dit nummer voor mij op ons bruiloftsfeest. Samen met een fantastisch gospelkoor stond hij daar en begon hij ineens a capella dit nummer te zingen …
Ik ben een kwartier te vroeg en zit nog even in de auto alle gevoelens te doorleven. Wat een rollercoaster, mijn hoofd tolt, al die gekke gedachten probeer ik een plekje te geven, ze netjes als een klas brave kindjes in een rij te laten staan, maar het lukt me niet. Ik bel Sandy, de moeder van Vlins beste vriendinnetje, die inmiddels ook mijn vriendin is. Zij kent het Antoni van Leeuwenhoek door en door helaas, misschien kan ze mij wat geruststellen. Ik pak mijn telefoon maar ik aarzel. Dus ik spreek iets in. Hardop zeggen dat ik onderzocht moet worden kan ik nog niet, terwijl ik ook weet dat het nog steeds niets kan zijn. “Gewoon een kliertje, gelukkig waren we er bijtijds bij.”
Als ik heb ingesproken zie ik de mail met de bevestiging van de afspraak in het AvL. Zelfs nu ik het zwart op wit zie, lijkt het nog steeds of het niet over mij gaat. Ik lees de brief twee keer door en blijf twee keer hangen bij het dik gedrukte ‘U dient mee te nemen: begeleiding voor de dag, bijvoorbeeld partner, vriend(in) of familie.’ Ik blokkeer. Antonie kan niet mee, hij is dood. Hoe vreemd toch dat hij nog steeds als eerste in me opkomt. Ik wil niet huilen en ga door. Medina? Ik weet dat ze die dag iets heeft staan maar ik weet ook dat ze alles uit haar handen laat vallen als ik haar zou vragen. En Onno? Misschien wel fijn als er een man meegaat, want zou Medina – net als ik – niet heel bang zijn?
Exclusief voor
LINDA.abonnees
- Lees LINDA.magazine online
- Aangevuld met exclusieve interviews en verhalen
- Toegang tot exclusieve kortingen en winacties
- Maandelijks opzegbaar