Daphne (33) leeft met haar gezin zo zelfvoorzienend mogelijk. Groenten en fruit komen uit de moestuin, als ze vlees willen eten, slachten ze een van hun eigen dieren. “In de supermarkt komen we alleen nog voor luiers en rijstwafels.”
“EEN BEEST DOODMAKEN IS NIET NIKS. IK BEN ER ALTIJD EEN DAG ZIEK VAN, DE NACHT DAARVOOR SLAAP IK SLECHT.
Misschien komt het omdat ik een emotionele band met ze opbouw. Ik geef ze elke dag te eten en knuffel met ze. De kinderen geven ze ook namen. Ukkie het konijn, Kippie en Wippie, Roxy het geitje. Ze huppelen eerst één tot drie jaar rond in onze tuin, daarna worden ze ons voedsel.
Het is nu vijf jaar geleden dat we de stad verruilden voor een oude boerderij met een tuin van duizend vierkante meter. De achterkant van die tuin grenst aan uitgestrekte weilanden. We waren op slag verliefd. Ik noem het ons Utopia: we hebben dezelfde levensovertuiging als jagers en verzamelaars en leven zo veel mogelijk zelfvoorzienend. We willen bewust bezig zijn en weten wat we in ons lichaam stoppen. Het voelt fijn om onafhankelijk te zijn van instanties en zo veel mogelijk te kunnen leven uit de natuur.
Onze tuin is hier volledig op ingericht. Zo hebben we een gigantische moestuin met een vierjarige wisselteelt waarop we alle groenten en fruitsoorten verbouwen die je je maar kunt bedenken: sla, kool, tomaten, spruitjes, courgettes, paprika, peultjes, aubergines, bosbessen, frambozen, bramen en aardbeien. Er groeien kruiden en er staan pruimen-, kersen-, appel- en notenbomen. Van de bessen maken we jam en van de appels appelmoes. Soms mislukt een oogst, maar dat hoort erbij. Dan hebben we maar een jaar geen peultjes.
Een gedeelte van onze schuur, een oude kleine varkensstal, bouwden we om tot slachtruimte. Er ligt een mooie epoxyvloer, zodat je hem gemakkelijk kunt schoonhouden. Er staat een werkbank met alle gereedschappen. Het aanrecht gebruik ik om de beesten uit te benen, in de waterhoek spoelen we alles schoon.
We hebben nu drie konijnen, negen kippen, een haan en een geit. De dieren leiden hier een goed leven, ze krijgen alle ruimte en liefde. We geven ze geen antibiotica, maar gft-resten en groenten uit eigen tuin. De kippen voorzien ons van verse eieren en zodra ze uit de leg gaan, zijn ze klaar voor de slacht.
Inmiddels zijn we er ervaren in, maar de eerste keer slachten vond ik echt een hel. Mijn man Theo was wel wat gewend: hij werkte jarenlang op kippenboerderijen en had al weleens een slacht gezien.
We hadden ons voorbereid met YouTubefilmpjes, vonden een kanaal van Nederlandse jagers die op wild jagen en dat vervolgens slachten. Het gebeurde allemaal met respect voor het dier, de natuur en het vlees. Het beest moest pijnvrij worden gedood en er mocht niks worden weggegooid. Daarna keken we video’s van koks die dieren schoonmaken en – met respect voor het vlees – gerechten bereiden. Het gaf ons de moed om te beginnen, en toch was ik bloednerveus. Met samengeknepen ogen zag ik hoe Theo die eerste keer de nek van een kip brak. Het is secondenwerk: de kip is op slag dood en heeft geen pijn. We staan er helemaal achter, maar toch hebben we er nog elke keer een knoop van in onze maag.
Konijnen geven we een bedwelmde nekslag met een klein knuppeltje. Ik hou het konijn bij de achterpoten ondersteboven en Theo slaat achter zijn oren. Heel zelden mislukt het, omdat het konijn net wegduikt bijvoorbeeld. Dan laten we ’m vrij. Maar eigenlijk gaat het altijd goed en inmiddels werken we als een geoliede machine. We slachten zo’n vier tot zes keer per jaar en hebben het nu al zo vaak gedaan dat we precies weten wat we moeten doen. Er is ook een vaste taakverdeling: Theo doet de nekslag en snijdt de halsslagader door en ik houd de dieren vast. Daarna hangen we ze op hun kop in de schuur en laten we ze leegbloeden, zodat het uitbenen zo schoon mogelijk gebeurt. Vervolgens ontdoe ik de kippen van de veren, de konijnen en geiten van de huid, haal ik de ingewanden eruit en snijd ze in stukken voor in de vriezer.
Onze kinderen zijn twee en drie, de derde is op komst. Ze zijn er niet bij op het moment suprême, maar ze krijgen natuurlijk wel mee wat papa en mama doen. Eerst staan er geitjes en konijntjes in de wei en daarna niet meer. Soms zien ze ook een dode kip in de schuur liggen, dan leg ik uit dat dat ons eten wordt. Laatst, tijdens het koken, legde ik uit dat ik kippensoep aan het maken was van Wippie. Dat begrepen ze volgens mij wel. Natuurlijk mogen ze er ook voor kiezen om geen vlees te eten. Maar zolang ze dat wel doen, vind ik dat ze moeten weten dat het ooit een dier was. Ze moeten weten waar dat plakje leverworst vandaan komt. Dat daar uren dierverzorging in zit en dat iemand het heeft moeten slachten.
Onze omgeving reageert oké op onze levensstijl. De meeste familieleden en vrienden vinden het stoer wat we doen, maar zouden het zelf nooit kunnen. Sommigen vinden het zielig wat wij doen, maar eten zelf wel vlees. Als ik dat hoor, vind ik het interessant om het gesprek aan te gaan. Niet dat ik belerend wil klinken – iedereen mag zelf weten wat-ie doet – maar ik snap niet dat je de beelden uit de varkensstallen niet wilt zien omdat je dat naar vindt, maar vervolgens wel zonder problemen een karbonaadje uit de supermarkt kan wegbikken. Het is niet dat ik wil dat elke vleeseter moet leven zoals wij, maar het zou al schelen als mensen bij een biologische boer kopen.
Ik heb respect voor flexi- of vegetariërs. Ik denk dat we bijna dezelfde ideologie zouden kunnen delen, want we zijn beiden tegen de massale bio-industrie en het dierenleed. Maar stoppen met vlees eten zou ik nooit kunnen, ik vind het heerlijk. Het lekkerst is de vette kippensoep die ik van onze kippen trek. Al is een haan uit de oven of geitenvlees in een stoofschotel ook echt een feestmaal. De smaak van ons vlees is niet te vergelijken met supermarktvlees. Het is veel lekkerder, malser. Het heeft ook een andere kleur. We eten bijna alles van het beestje, tot en met de kippennek, waarvan ik bouillon trek. Blijft er toch iets over, dan gaat dat naar onze Duitse herder.
In de supermarkt komen we nog voor luiers en rijstwafels – met jonge kinderen kun je daar bijna niet omheen. Rundvlees kopen we bij een lokale boer op de hoek. Alles wat we niet zelf kunnen verbouwen, kopen we lokaal of op de markt. Uiteindelijk willen we volledig zelfvoorzienend leven. Ik vind het fijn om onafhankelijk te zijn en dicht bij de natuur te staan. Om te weten dat mijn vlees geen antibiotica bevat en mijn groenten en fruit niet worden bespoten met allerlei gif.
Het enige wat ons tegenhoudt, is de tijd en al het werk dat daarin zit. Elke dag zijn we al drie uur zoet met dieren eten geven, hokken schoonmaken, snoeien, oogsten, maaien en het sproeien van de moestuin. Nu er een derde kindje op komst is, hebben we even andere prioriteiten. Daarna zien we wel weer verder. Maar dromen mag altijd, we zullen ons Utopia blijven uitbouwen.” •
Exclusief voor
LINDA.abonnees
- Lees LINDA.magazine online
- Aangevuld met exclusieve interviews en verhalen
- Toegang tot exclusieve kortingen en winacties
- Maandelijks opzegbaar