Achtergrond

Zo veel mensen willen iets aardigs doen voor een ander

Wat doe je als je getuige bent van een vechtpartij of als iemand in het water
kukelt? Lang niet iedereen schiet subiet te hulp, weet schrijver Roos Schlikker.

HET WAS EEN WARME LENTEMIDDAG, wolken dreven loom door de lucht. ietwat dromerig reed ik over de a4, mijmerend over de zomervakantie die ik wilde gaan boeken, mijn handen losjes op het stuur. Happy van Pharrel Williams klonk uit de speakers en toen opeens, totaal onverwacht en zonder enige aanleiding, vloog er vlak voor me een auto door de lucht. Als in een tekenfilm maakte de rode wagen een salto, en nog één, hij koprolde verder de middenberm in om uiteindelijk trillend op zijn wielen tot stilstand te komen. En het enige wat ik dacht was: goh, mooie stunt.
Geen paniek, geen overslaande hartslag, geen telefoon die ik naarstig uit mijn zak griste om 112 te bellen. Nee. Ik dacht: mooie stunt en tufte voort. Pas toen andere automobilisten in de berm stopten en een beduusde bestuurder uit de wagen hielpen, snapte ik dat ik getuige was geweest van een auto-ongeluk.
Wat was hier gebeurd? En sterker nog: waarom dééd ik niets? Het is iets wat meer dan tien jaar geleden plaatsvond en nog altijd schaam ik me kapot. Godzijdank waren anderen wel bij de pinken en boden ze onmiddellijk hulp, maar hoe kan het dat ik doodgemoedereerd ben doorgereden? Was het interne angst? Ben ik een lafaard? Had ik niet in de gaten wat ik zag? Wat doet het er überhaupt toe? Met mij kun je blijkbaar de oorlog niet winnen. Ik ben een held op sokken.
Of heel misschien was mijn reactie enigszins verklaarbaar. Wanneer ben je eigenlijk een held?
Een vriend van me redde als dertienjarige een jongetje dat niet bleek te kunnen zwemmen uit een Amsterdamse gracht. Mijn vriend werd door iedereen op het schild gehesen, kreeg zelfs een of andere ­penning van de stad. Maar toen hij als volwassene terugkeek op dit avontuur, zei hij: “Het was een reflex. Ik had geen idee wat ik deed. Ik werd door iedereen een held genoemd, terwijl ik gewoon een ­avontuurlijk jongetje was dat instinctief iets deed dat toevallig goed uitpakte. Het had ook heel anders kunnen aflopen, ik had net zo goed kunnen verzuipen.”
Heldendom, het is een lastig begrip. Wij Nederlanders zijn een laf volk, hoor je nogal eens roepen. Meestal komt er een verwijzing naar de Tweede Wereldoorlog achteraan waarbij velen hier zich zo veel mogelijk gedeisd hielden, zonder zich tegen de Duitsers te verzetten. Zelfs Winston Churchill klaagde over de Hollandse volksaard: “Ze zijn volkomen egoïstisch en vochten pas toen ze werden aangevallen, en toen slechts voor een paar uur.”
Hier is later een hoop tegen ingebracht (er zijn natuurlijk ook talloze verzetshelden geweest) maar het is misschien wel zo dat onze natuur – polderen, lullen tot je er met elkaar uitkomt – niet altijd even geschikt is in tijden van crisis.
Toch vind ik het altijd makkelijk oordelen over mensen die geen onderduikers durfden te houden. Je weet pas hoe stoer je bent als je er zelf mee te maken krijgt. Ik kan heel hard roepen dat ik onmiddellijk in het water spring als er iemand ligt te spartelen, maar misschien bevries ik wel, of reageer ik net als op de A4. En wie durft er tussen twee vechtenden op straat te springen of onmiddellijk een tasjesdief achterna te gaan? We zouden ons het liefst zo dapper gedragen als stoere hoofdrolspelers in films doen, maar de werkelijkheid is weerbarstig. Je weet simpelweg niet hoe je in een noodsituatie reageert.
Volgens de psychologie hebben we in paniek drie mogelijke standen: fight, flight of freeze, dus terugvechten, wegvluchten of bevriezen. Welke optie je lichaam kiest, heb je niet altijd voor het zeggen. En zijn de mensen die vluchten of bevriezen echt slechter dan de terugvechters? Ik weet het niet. Wat ik wel weet, is dat je helden soms in onverwachte hoek treft en het lang niet altijd de breedgeschouderde action heroes zijn met kaken als scheermessen.

Een held is in mijn ogen iemand die het leven van een ander beter maakt, ook al is dat op heel kleine schaal. Een van mijn eigen helden is Shirley. Shirley is klein, heeft een dikke buik, korte pootjes en ogen die ietwat ver uit elkaar staan. Af en toe drupt er wat speeksel uit haar mond. Ik leerde Shirley kennen toen het niet goed met me ging. Ik gebruikte een medicijn tegen migraine dat als bijwerking somberheid had. Mijn hoofd was duister, ik werd door de huisarts aan de antidepressiva gezet, het liefst bleef ik de hele dag in bed liggen. Om mezelf uit de impasse te slepen, besloot ik vrijwilligerswerk te gaan doen. Een bemiddelingsorganisatie stelde voor: wil je misschien theater maken met verstandelijk beperkten?
Dat leek me wel wat. En dus zat ik de weken erna elke dinsdag in een theaterzaaltje mee te brullen met Jan Smit en Bassie & Adriaan, de lievelingsartiesten van de mensen met wie ik aan de slag ging. “Ik heb vrienden voor het leven, gesteund door lief en leed. Wat een vriend aan mij kan geven, is geld niet aan besteed.” Stemmen brulden, soms per ongeluk in de maat, maar vooral heel vaak daarbuiten. Onze lijven leunden tegen elkaar, ik herhaalde de muziek als er “Nog een keer, nog een keer” klonk. En dat klonk er altijd.
Het was Shirley die mij daar de eerste plakkerige zoen gaf en voor het eerst in tijden mijn hart opende. “Ik vind jou lief”, murmelde ze. Ik vond Shirley ook lief. En Farid, die zo dol is op dansen dat hij, zodra er muziek klinkt, met zijn handen begint te fladderen en op en neer hopst waarbij zijn T-shirt standaard opkruipt tot formaat navel­truitje. Elmer, die in zijn eigen taal “Jadiejadiepappelapapelepa” –hele monologen houdt waarbij ik moet gokken wat hij bedoelt (“Moet je plassen?”). Maar die altijd de slappe lach krijgt als ik de robot uit Bassie & Adriaan nadoe. Jop, met het downsyndroom, die het allerliefste zijn neus in mijn oksel begraaft zodat ik zijn haar mag aaien. En Shirley dus, die tien seconden nadat ik haar ontmoette, brulde:“Jij bent mijn vriendin.”
Shirley heeft geen idee hoeveel die woorden voor me betekenden. Ik voelde me donker, zij bracht het licht. En dat is ze blijven doen. In de uurtjes met haar vertraagt de tijd, het enige wat ik hoef te doen, is knuffelen en geknuffeld worden.
Elke keer als Shirley mij ziet, opent ze haar mollige armpjes en brult: “Roos! Mijn vriendin! Ben je verdrietig? Dat hoeft niet, hoor. Weet je, emoties zijn net scheten. Ze moeten eruit.”
En zo is het. Ik heb van Shirley geleerd dat het er allemaal mag zijn en dat ze me dan nog steeds leuk, lief en aardig vindt. Shirley heeft het niet in de gaten, maar door haar Shirley-zijn heeft ze mij uit een van de duisterste periodes uit mijn leven getrokken.
Nog altijd kom ik wekelijks bij Shirley en haar vrienden. “Wat goed dat je dat doet”, zeggen mensen soms. Ze realiseren zich niet hoeveel ik zelf aan die bezoekjes heb. Maar oké, als ik heel eerlijk ben, is het soms ook best een gepuzzel: tijd vrijmaken om de tijd stil te zetten in die theaterwerkplaats. Maar ik doe het met liefde. Ik word er zelf vrolijk van en heel misschien is het mijn eigen kleine, heel kleine heldendaad. Hopelijk compenseer ik daarmee mijn laffe gedrag op de snelweg destijds.

TRENDING

Gerelateerd

NET BINNEN