Achtergrond

‘Doodsbang ben ik om de betovering te verbreken, maar het is niet te voorkomen’

doorSusan Smit

Na vandaag zal alles anders zijn. Ik zal hebben gezien hoe je een hand door je haar haalt, hoe je loopt, hoe je kijkt als je naar een woord zoekt of iets grappigs hebt bedacht. Na vandaag besta je niet alleen meer in mijn telefoon.

KUN JE VAN IEMAND HOUDEN ALLEEN OP grond van woorden? Mijn gevoelens voor jou zijn vooruitgesneld op de realiteit – althans, de realiteit zoals ieder normaal mens die definieert, met handen schudden, afspraken maken en boodschappen doen. Die gevoelens lopen op me vooruit. Ik kan er geen gelijke tred mee houden, hoe haastig ik ze ook achternazit. Hier en daar raap ik iets op en stop het in mijn zak om mijn belachelijke verliefdheid te rechtvaardigen – een berichtje op mijn telefoon, een boek dat je me hebt opgestuurd, de link naar een liedje om te luisteren.

Ik herlees je woorden en absorbeer de laag van woordeloosheid eronder, tot de letters zo goed als stoffelijk zijn geworden en ik ze kan vormen tot een mens. Een man. Ik bouw je stukje bij beetje op, een onderarm, een hals, een kromming van een neus, een waaier van fijne rimpels bij een oog en het mooiste deel van een mannen­lichaam: het stukje waarbij de heup overloopt in het geslacht. Ik reconstrueer een verleden met elk deeltje ­informatie dat je aan mij of op je sociale media prijsgeeft en ik construeer een persoonlijkheid door al je ­observaties, grappen, misplaatste ijdelheid en veronderstellingen in een patroon bij elkaar te leggen.
Je hebt me geraden. Je hebt jezelf toegang verschaft tot mijn binnenwereld. Dat is een grove schending van mijn grondgebied. Toch voelt het niet aan als annexatie, maar alsof een rivier zachtjes over mijn land begint te stromen. Je giet jezelf in mij over en ik neem je in me op. Tegelijk blijf je altijd de ander, dat besef ik als je weer eens iets anders blijkt te bedoelen dan ik dacht. Ik heb geen vrij zicht op jou. Jij hebt mij geraden, maar ik raad soms mis. Dan grijp ik in het luchtledige waar ik jou had verwacht, verlies mijn evenwicht en val.
Inmiddels kun je me met één vinger doormidden breken. Dat is nu eenmaal zo wanneer je besluit verliefd te worden. Tijdelijk afhankelijk zijn is dan onvermijdelijk, doodsbang zijn om de betovering te verbreken is niet te voorkomen. Als je de dammen bijna voelt doorbreken maar je houdt stand om slechts, laten we zeggen, comfortabel verliefd te worden, dan hoef je daar niet voor te vrezen. Maar dan zul je de gelukzaligheid van ondergelopen worden door zoet, helder water ook niet ervaren. Ik heb me niet verweerd, op geen enkel moment, want ik weet dat mijn ­uitlevering een wilsbesluit is dat ik ook weer kan opheffen.
En nu zit ik in de auto op weg naar jou. Met een bedwelmende ­lichtzinnigheid rijd ik naar een restaurant dat Sofia’s heet, met menu­kaarten om te bekijken en een conversatie om te voeren. Alsof je zomaar een geïnteresseerde vreemde bent of een man die een van mijn vriendinnen voor me heeft geregeld, en niet jij. De man die allang onder mijn huid zit.
Na vandaag zal alles anders zijn. Ik zal hebben gezien hoe je een hand door je haar haalt, hoe je loopt, hoe je kijkt als je naar een woord zoekt of iets grappigs hebt bedacht dat je wilt gaan zeggen. Ik zal weten of je stiltes vult of laat bestaan, of je me recht aankijkt of een beetje schuin, of je mijn hand durft te pakken als we na het diner over straat lopen. Ik wil niets liever en ik ben er doodsbang voor.

Je hebt geen toenadering gezocht zoals een man dat bij een vrouw pleegt te doen. Ik was op zoek naar een concertkaartje en plaatste een bericht op Instagram, jij bood me er een aan omdat je zelf was verhinderd. De dag na het concert stuurde ik je een foto van de band op het podium en jij vroeg hoe het was geweest. Het is niet te zeggen wanneer ons contact niet langer functioneel was, zo achteloos en geleidelijk ging het gesprek van muziek over naar andere onderwerpen; eerdere relaties, angsten die we als kind hadden, onze aangeboren weemoed en onze gehechtheid daaraan, de belachelijkheid van beroemdheden die over zichzelf in de ‘we’-vorm spreken. We voelden een stijgende verbazing over onze verwantschap, alsof je in een ver oord op vakantie bent en iemand in het Engels aanspreekt om de weg te vragen tot je ontdekt dat de ander ook uit Nederland komt, waarna je in gesprek blijft. Ik voelde iets in me opleven, er kwam iets in me tot leven dat zich bij andere mannen had schuilgehouden.
Sindsdien ben ik gespleten – of verdubbeld, het is maar hoe je het bekijkt. Er is een leven met jou en een leven zonder jou, soms met andere mannen. Bij jou ben ik zoals het me in het andere leven bijna lukt te zijn. Niet bedachtzaam, maar vrij, grapjes makend zonder bang te zijn om serieus te worden genomen. Broos en teer en dagdromend, in lijn met mijn ware aard, die te hachelijk is om me buiten mee te vertonen. En gekweld, want je voorziet in mijn behoefte aan kwelling door je op cruciale momenten terug te trekken en dan weer op te duiken.
Het is me nooit gelukt om langer dan een paar jaar bij een man te blijven, zelfs als er niet veel te klagen viel. De gezapigheid van het welbevinden verdooft me, stort me in een microdepressie. Ik heb ­geprobeerd om op vrouwen te vallen, omdat zij in mijn ogen ­interessantere, complexere wezens zijn. Ze zijn altijd reikend, zoekend, uitvogelend – als ze niet bezig zijn zichzelf te veranderen, dan wel hun partners of vrienden of de wereld. Niet gelukt. Mijn opwinding wordt nu eenmaal opgewekt door eenzelvige mannen, mannen die ontdooid moeten worden, gered moeten worden, overwonnen moeten worden. Niet door vrouwen die slechts gekend en begrepen willen worden.
Bij begeerte is afwezigheid alleen maar olie op het vuur. De ­hunkering groeit en gedijt bij afstand tussen het object van verlangen en de ­verlangende. Het vuur laait op, breidt zich uit, verspreidt een dikke rook naar alle andere gebieden van je leven, zodat die aan het zicht onttrokken worden. Je komt zuurstof tekort, wordt licht in je hoofd, maar je kunt niet anders dan je aandacht blijven richten op de gloed van de vlammen, het nijdige geknetter en de gouden vonken die op de wind hoog de lucht in dansen. Zelf kun je het vuur allang niet meer doven, denk je, daar heb je hem bij nodig. Of, in godsnaam dan maar, mannen die hem voor even kunnen belichamen.
Een paar nachten geleden lag ik te kijken naar een paar ranke, blote billen van een man die zich aan mijn wastafel waste en ik vroeg me af of jouw billen me ook zouden ontroeren of dat het je schouderbladen zouden zijn, iets uitstekend, of korte vingernagels, met achtergebleven sporen van nagelbijten. De man kwam terug in bed en ik ging met mijn rug tegen hem aan liggen. Ik sloot mijn ogen en voelde jouw knieën in mijn knieholten, je tot rust gekomen geslacht tegen mijn billen, je borst tegen mijn rug, me omhullend als de schil om mijn pit.

De schemering verliest zijn gloed en het is nu echt donker. De auto­mobilisten voor me hebben haast, zoeken de snelste rijbaan op weg naar huis of een avond uit, maar ik blijf onverstoorbaar rechtdoor rijden. De minuten tot we elkaar zien zijn me dierbaar – liever wil ik ze nog verder uitrekken dan ze horen wegtikken. Ik vertraag, alsof ik treuzel om een eerste hap uit een volmaakt rond, glanzend gebakje te nemen, om zo de laatste druppels genot aan de verwachting te ontlenen.

TRENDING