Achtergrond

Europeanen zijn flinke drinkers

Alcohol is ontspannend, een beloning voor van alles en vooral: hartstikke normaal. Toch wel vreemd, vindt geheelonthouder Carolien Spaans.

GINGER BEER, COLA ZERO EN GINGER ALE: nee, de horeca wordt qua omzet niet opgewonden als ik binnenstap. Vroeger wel. Op mijn zeventiende hadden ze in mijn stamcafé speciaal voor mij een fles jonge jenever staan, de enige alcohol die ik dronk omdat ik de rest heel vies vond. Vijf, zes van die kleine glaasjes was voldoende voor een dapperder staat van zijn – en qua volume minder ingrijpend dan emmers bier proberen weg te klokken. Later werd het Jack Daniel’s, dat vond ik bovendien heel stoer staan. Belangrijk hoor, als je jong bent. Tussen toen en nu zijn er nog meren van wijn gepasseerd, cognac bij de koffie, mojito’s – wat een ontdekking, in de nineties. Er was Baileys in de koffie (studententijd, ook de jaren negentig) en uiteindelijk toch nog bier, mits wit en op een warme dag. Lekker. Lekker, lekker, lekker. Toen werd ik zwanger. Mijn alcohol-inname viel stil en kwam daarna nooit meer echt van de grond. Eerst die borstvoeding, toen maanden geen kracht om te douchen, laat staan een glas op te tillen en net toen ik dacht: zo, mama heeft wel een opstekertje verdiend, nou toen ging mijn man dood. Een gouden moment om de fles te herontdekken, ware het niet dat ik me meteen realiseerde dat ik voortaan altijd ­helder moest zijn voor eventuele noodgevallen; het is lastig naar de eerste hulp racen met een kokendheet kind als je zelf net katjelam in een diep gesprek bent verwikkeld met de hond over Het Leven, hem veelvuldig op z’n schouder slaand (“Luishter nou gast”), zwaaiend met een glas, de kat er ook nog bij slepend: “Wavinjijdevan, poezepoeshhh.” Dus ik ben al acht jaar nuchter, op een heel enkele uitspatting na en dan mag je denken aan – maak me gek – twee glazen wijn bij een etentje en dat hooguit drie keer per jaar. Op zich vind ik dat prima. Een echte zuipschuit ben ik nooit geweest, want ik heb het gevoel van dronken zijn nooit prettig gevonden. Het is ­bovendien beter voor de gezondheid en als je eenmaal zelf het glas laat staan, valt ook op hoe ontzettend vaak en veel anderen drinken. Dat is, ­letterlijk en figuurlijk, een ontnuchterend plaatje. Volwassen mensen die dronken of aangeschoten zijn? Het ziet er niet uit en is, behalve als je zelf ook scheef hangt, ook niet om aan te horen. Het geslurp, het monomane getetter dat kant noch wal raakt, het geleun en ­gestruikel, ogen die niet kunnen focussen, een oeps-kapotte-enkel-vammefiets-gelazerd. Ik vind dat niet stoer, niet charmant, niet grappig en niet gezellig. Het zorgde ervoor dat ik in die eerste jaren zonder drankje hier, drankje daar geen zin meer had in feestjes of borrels, omdat ik wist dat ik me kapot zou gaan ergeren. Niet alleen vanwege bovenstaande, maar ook doordat ik de godganse avond mijn glas fris zou moeten verdedigen, met als grootste verwijt dat ik ‘ongezellig’ was. Zelf vond ik dat best meevallen, maar toch werd mijn glas volgegooid met wijn, moest ik blijven uitleggen dat ik het eigenlijk niet meer lekker vond en kreeg ik ‘Boeeee, afhaker’ naar mijn hoofd gegooid als ik op tijd wegging – namelijk voordat Ergernis zou omslaan in Ik Wil Nieuwe Vrienden. En misschien vertrok ik ook wel met een vleugje heimwee.

Inmiddels zijn die anti-geluiden wat verstomd. Mijn omgeving is eraan gewend en er zijn sowieso steeds meer mensen die tegenwoordig niet of weinig alcohol drinken, ook buiten Dry January om. In Nederland houdt 53,3 procent van de vrouwen (tegenover 33,5 procent van de mannen) zich aan het advies van de Gezondheidsraad en drinkt niet, of maximaal één glas per dag. Wel zijn wij Europeanen vergeleken met de rest van de wereld flinke drinkers, al valt het in Nederland dan weer mee als je kijkt naar landen als Ierland (bier) en de vodka belt – de oosterlingen, zeg maar. Maar goed, we houden ervan, van die twee wijntjes bij het eten of ’s avonds op de bank, van dat “kratje bier plus vijftien, twintig baco’s” op de vrijdagavond (mijn dakdekker), van de cocktails waarvan je amper proeft dat er een lading alcohol in zit, van de meters bier in je studententijd of op de sportclub. Het hoort bij feestjes, borrels, verjaardagen en etentjes, bij de vrijmibo, het weekend en de derde helft. Alcohol is overal, het is gezellig, feestelijk, sociaal, ontspannend, een beloning voor een lijst zo lang als je arm en vooral: hartstikke normaal. Raar ­eigenlijk, want we weten dat ­alcohol een drug is. We weten ook dat drugs niet goed voor je zijn. Maar bijna ­niemand kijkt naar een glas ­dauwige ­verdejo en denkt: laat die nou maar staan, tante Pollewop, da’s linke soep. Dat gebeurt ­eerder als je een lijntje coke onder je neus krijgt geduwd. Althans voor de mensen buiten Amsterdam (grapje).
Rokers worden tegenwoordig nog net niet over de grens gegooid, iedereen weet dat je daar kanker van kan ­krijgen, de vriendjes van mijn achtjarige zoontje roepen allemaal tegen mij – helaas: roker – dat ik doodga. Het is ze ingepeperd door hun – ­drinkende – ouders. Terecht, ­sigaretten zijn ook een drug, ik mag hopen dat mijn kind ze nooit ­aanraakt. Maar alcohol blijft een aparte status houden. Ja, we weten dat het niet heel gezond is, maar echt wéten-weten, als in wíllen-weten? Neuh. Ik in ieder geval niet, vroeger, en ik zie om me heen nooit mensen met gekruiste vingers achter de rug een paar biertjes drinken, zo van: op hoop van zegen, sla mij over bij het toewijzen van enge dingen, o Lieve Heer.
Toch dus maar even bellen met Ninette van Hasselt, hoofd Expertisecentrum Alcohol van het Trimbos-instituut. “De ­relatie tussen bijvoorbeeld roken en longkanker is heel ­eenduidig. Bij alcohol is het verhaal ingewikkelder, want er hangen wel tweehonderd aandoeningen mee samen. Van borstkanker tot dementie, en dan heb ik het nog niet eens over bijvoorbeeld huiselijk geweld en verkeersongevallen. Een heel breed palet, dus lastiger te communiceren.

TRENDING