Linda de Mol: ‘Daniëlle, de zus van Johnny, was de aller-, állerliefste vrouw. Een engel’
doorLinda de Mol
doorLinda de Mol
“LIEVERD, GENIET NOU EEN BEETJE, DIT IS DE leukste tijd van je leven, en naarmate je ouder wordt gaat de tijd steeds sneller.”
Ik zei het laatst echt, deze ouwetaartenzin, tegen de dochter van een vriendin. Goedbedoeld natuurlijk, maar dat wat ‘oude mensen’ vroeger tegen mij zeiden – ‘de tijd gaat steeds sneller’ – herhaalde ik nu tegen een jong iemand die ongetwijfeld net als ik destijds dacht: wat een onzin, tijd is tijd, die gaat niet ineens sneller of langzamer. Nou, echt wel.
Waar ik vroeger nog weleens dacht: is het alweer kerst?, denk ik nu: ben ik nou serieus zestig geworden? Ik ben amper bijgetrokken van mijn vijftigste verjaardag, daar kan toch geen tien jaar tussen zitten? En: het is toch geen 46 jaar geleden dat ik mijn eerste tongzoen kreeg in een attractie van Ponypark Slagharen? Is er echt 37 jaar voorbijgegaan sinds ik in een paars jasje David Bowie interviewde? En 28 jaar sinds ik voor het eerst een roze streepje op een zwangerschapstest zag?
Ja dus. Als ik een ticket boek, zit ik gevoelsmatig een kwartier naar beneden te scrollen voor ik eindelijk mijn geboortejaar 1964 in kan vullen. Zestig, djiezus. Dat betekent dat ik, áls ik al het ongelofelijke geluk mag hebben de gemiddelde levensverwachting van een vrouw in Nederland (83 jaar) te halen, nog maar 23 jaar te gaan heb. En ja, dan komt toch ook het besef dat je in de ratrace van het leven voor sommige dingen misschien toch te weinig tijd had. Of er eigenlijk gewoon te weinig tijd voor gemáákt of genomen hebt. Ik weet niet meer waar ik het zag, in een buitenlandse commercial geloof ik: goeie vrienden of familieleden werden bij elkaar gebracht en vertelden wat ze voor elkaar betekenden. Mooie verhalen over broederschap, steun in moeilijke tijden, dierbare jeugdherinneringen. “Hoeveel keer per jaar zien jullie elkaar eigenlijk?” vroeg de interviewer vervolgens. “We appen veel, maar echt afspreken en bijpraten doen we te weinig”, antwoordde de een. “We wonen best ver bij elkaar vandaan, dus hooguit twee keer per jaar”, zei een ander.
Daarna volgde bij elk vriendenstel het aantal keren dat ze elkaar nog zouden zien bij een gemiddelde levensverwachting en deze afspreekfrequentie. De gezichten bevroren; dit kwam behoorlijk binnen. Echt? Nog maar 33 keer? Wat?! Nog maar achttien keer samen? En daarna volgde een heel verhaal over hoeveel dagen van ons leven we verspillen door op onze telefoons te zitten. Heftig vond ik het.