Twintig jaar nadat ze voor het eerst het coast to coast path liep, keert Sarah Meuleman, haar dagboek van destijds in de rugzak, terug naar Engeland. Daar moet ze een levensgrote keuze maken.
ZOLANG IK ME KAN HERINNEREN, HEB IK EEN HEKEL AAN TERUGKEREN. Ik doe er alles aan om dezelfde weg geen twee keer af te leggen. Ik wil niet terug, ik wil verder. Ook als omkeren de enige verstandige oplossing lijkt, ga ik door.
1. De rode parasol
Toen ik vier jaar oud was, liep ik in mijn eentje naar de Noordzee om water te halen. We waren op vakantie in Oostende: koelbox, windscherm, schepjes. Het was eb en de zee leek heel ver weg. Mama wees op de rode parasol waar we onder zaten. “Deze moet je in de gaten houden!” Ik zie haar nog wijzen. Zorgeloos liep ik over het strand, recht naar de branding waar ik mijn emmertje tot de rand met zeewater vulde. Ik draaide me om en keerde terug, mijn blik soms op het spetterende water in de emmer, soms op de rode stip aan de horizon. Het was hoog zomer en druk op het strand; overal sjokten mensen, renden kinderen, snuffelden honden. Gelukkig kwam de rode parasol steeds dichterbij. Het vochtige zand veranderde geleidelijk in een mulle ondergrond waar mijn voeten steeds weer in verdwenen. Ik probeerde zo goed mogelijk te balanceren in het warme stuifzand zonder water te verspillen. Het lukte. Ik kwam aan bij de rode parasol, keek op en ineens was alles anders.
Onder de parasol zaten een vreemde vrouw en een vreemde man met twee vreemde kinderen die druk bezig waren met het bouwen van een zandkasteel. Mijn ouders waren verdwenen, verwisseld voor deze onbekende mensen. Ik weet nog dat ik dacht: vanaf nu zal ik het met deze familie moeten doen. Mijn nieuwe mama zag de schrik in mijn ogen en vroeg of ik verdwaald was.
Ik klemde mijn hand om de emmer, mijn stem was weg. Was ik verdwaald? Ik stond waar ik moest zijn, bij de rode parasol, zoals afgesproken. Ik bleef een tijdje zwijgend staan, mijn nieuwe mama maakte zich druk en mijn nieuwe papa besloot om met me naar de boulevard achter het strand te gaan. Daar vonden we mijn oude papa die me zocht. Toen was ik terug. Terecht. In de armen van mijn mama onder de juiste parasol. En toch was niets hetzelfde.
Ik was keurig heen en weer gelopen en in een andere werkelijkheid terechtgekomen, al kon ik niet precies zeggen wat er anders was. Die gebeurtenis op het Noordzeestrand is me altijd bijgebleven. Ze beangstigde me en bracht me aan het twijfelen: als je weggaat, kom je dan eigenlijk ooit terug? Als je vertrekt, zal bij terugkomst alles nog precies hetzelfde zijn? Blijft alles bestaan, ook als jij er niet meer bent?
Maar dit verhaal gaat niet over die wandeling naar zee, hoe wel het pad dat ik zou lopen me ook naar zee zou leiden. Dit verhaal begint ver van Oostende, in een Amsterdamse boekhandel. Op een druilerige zondagmiddag rukte ik me los van de opeenstapeling van alledaagse beslommeringen thuis: twee deadlines, een kapotte wasmachine, een chronisch boze dochter van dertien. De buren waren al een week aan het verbouwen en het lawaai was niet te harden. Ik kon me onmogelijk concentreren, keek om me heen, zag hoe de vuile was langzaam onze kleine woning overnam, kreeg geen lucht meer, pakte mijn jas en sloot de voordeur achter me om te vluchten, zoals ik vaker doe, naar ‘boekenland’. Tussen de boeken voel ik me veilig, dat is altijd zo geweest. In boekhandels word ik rustig: het slenteren langs boekenrekken, de bedwelmende geur van nieuw papier, het geluid van zachtjes ritselende bladzijden, de beschutting van duizend werelden en levens om me heen. Boeken troosten me. Want, hoe verschillend ze ook zijn, elk boek vertelt uiteindelijk hetzelfde: je bent niet de enige. Met je twijfels en gestuntel, grote zorgen, drukke dagen, teleurstellingen en verwachtingen.
Die zondag loop ik door een boekhandel naar de etage waar de reisafdeling zit. Ik voeg me tussen lezers die in dikke jassen, nippend van hun meeneembekers, bladeren door idyllische bestemmingen. Daar, wegdromend bij een reis die ik me totaal niet kan veroorloven, zie ik hem ineens. Ik schrik ervan. Daar staat hij, tussen de wandelboeken, een schim uit mijn verleden die ik honderden kilometers hartsgrondig heb vervloekt. Jarenlang heb ik niet meer aan hem gedacht, maar nu staart hij me vanaf een poster nors aan met zijn kleine ogen, witte bakkenbaarden, pijp. Geen twijfel: hij is het. De bedenker, de architect, de godfather van het Coast to Coast Path: Alfred Wainwright.
Toen ik 21 was, liep ik zijn beroemde wandelroute. Ik was onervaren en jong, een meisje met dromen, vastbesloten om met mijn loodzware rugzak van de ene naar de andere kant van Engeland te komen. Een langeafstandswandeling had ik nog nooit gedaan, ik was niet bepaald sportief te noemen, maar in een opwelling van jeugdige overmoed was ik toch aan de Coast to Coast begonnen. Ik heb geen idee wat mij er toen toe aanzette de tocht te lopen? Misschien wilde ik op zoek naar mezelf? Want, dat zeggen ze over lange wandeltochten: je komt jezelf altijd tegen. Ik pak Wainwrights gids en sla hem open. Het was een zware tocht van de oostkust van St Bees Head naar Robin Hood’s Bay. Ik lees de lieflijke namen van de plaatsjes waar ik lang geleden ben geweest, maar die me nu weinig meer zeggen. Of toch? Al bladerend door de gids komen flarden van de wandeling terug: mijn linkerenkel die tijdens de eerste kustetappe bijna zwikte, een nacht zonder slaap in een schuur waar het rook naar rottend hout, de stier die op me afstormde omdat ik een wapperend rood jurkje droeg. Ik wilde destijds alleen wandelen in jurkjes, vraag me niet waarom.
Op de cover van Wainwrights gids staat een foto van een meanderend beekje tussen zacht glooiende heuvels. Ik glimlach. De tocht was niet alleen maar zwaar, ze was ook onvergetelijk. Ik heb genoten van de lange, lege dagen waarop één voet voor de andere het enige was dat van me werd verwacht. Ben ik mezelf tegengekomen? Geen idee. Wat ik me wel herinner, is dat ik toen een dagboekje heb bijgehouden waar ik aan het einde van elke wandeling ijverig in schreef. Dat moet ik ergens hebben bewaard. Maar waar?
In een opwelling keer ik om, fiets door de kou terug naar huis en ga verwoed op zoek. Ik wroet in kasten, onder het bed, in stoffige kartonnen dozen die ik in geen jaren heb geopend. Net wanneer ik op het punt sta om het op te geven, zie ik onder in de kledingkast een houten krat. Ik open het deksel en begin te graaien. Tussen een aluminium draaimolen die nog van mijn moeder was en een supermarkttas vol vergeelde foto’s, ligt het dagboek. Een sober notitieboekje, klein en zwart met een rode rug en in mijn handschrift op de voorkant: Coast to Coast Adventure. Voorzichtig sla ik het open. Boven aan de eerste pagina prijkt een zon en een rij zeilbootjes die ik met balpen heb getekend. Donderdag 31 juli staat boven een opgeplakt slaapstoelticket voor de veerboot naar Engeland. Achter het ticket zit een foto van een meisje dat op het dek van de boot poseert. Ze heeft een melkwitte huid en een lief, blozend gezicht, Ik kan haast niet geloven hoe jong ze is. Was ik dat? Dat meisje met die ronde wangen, glunderende ogen, opgestoken hand? Het is alsof ze naar me zwaait. Hier ben ik. Kijk: hier was ik, ooit.
“Wat doe je?”, vraagt mijn dochter die de kamer binnen loopt. “Ik zocht een boekje”, zeg ik. “Van vroeger.”
“Het je het gevonden?” Ze komt naast me staan. Ik knik. “Mijn dagboek van meer dan twintig jaar geleden.” Ze kijkt over mijn schouder naar de foto van het meisje op het dek. “Je lijkt niet op jezelf”, zegt ze droogjes en loopt weg. Ik vraag me af of ze gelijk heeft? Er is veel tijd verstreken sinds het moment waarop die foto is gemaakt. Intussen ben ik moeder, schrijver, ouder. Ben ik diep vanbinnen nog dat meisje? Ik wil verder lezen, maar iets houdt me tegen. Het dagboek lezen voelt haast ongepast intiem, alsof ik op het punt sta om iemands privacy te schenden – de mijne. Heeft mijn vroegere ik recht op haar eigen geheimen? Ik leg het boekje weg en keer terug naar de dingen van het hier en nu: een wasmachinereparateur bellen, een column afschrijven, opruimen. Al die tijd blijf ik denken aan het meisje en haar reis.
Uren later, als mijn dochter ligt te slapen, pak ik het dagboek er weer bij. Ik hou het vast, voorzichtig, blader nieuwsgierig van bladzijde naar bladzijde. Haar handschrift is krullerig en hoog, heel anders dan het mijne, dat hoekig is en lager. Ik ben veranderd. Hoe zou ik diezelfde tocht vandaag ervaren, zoveel jaren later? Ik kijk door het raam naar een stad die winters stil en donker is, en in de nachtelijke rust neem ik een luid besluit. Net zo impulsief als het meisje op de foto en net zo zeker. Misschien zeg ik het zelfs hardop: ik keer terug. Het is geen wens, maar een belofte. Met het dagboek van het meisje dat ik was, zal ik voor de tweede keer Engeland doorkruisen. Met haar woorden bij me, onder dezelfde bomen, over dezelfde heuvels. In mijn voetsporen.
2. Citroenvlinders
De trein is weg en alles zwijgt. Ik kijk om me heen. Op een laag muurtje ligt een grijze kat te luieren. Ze rekt zich uit. Waar is iedereen? Het kleine station van St Bees is uitgestorven. Zo rustig, dat het lijkt alsof er in tijden geen trein is geweest. Ik zie twee sporen en een stenen huisje, omringd door groene velden. Citroenvlinders fladderen over de rails. Het ruikt er warm en zilt, de zee voelt heel dichtbij. Ik zet mijn tas neer en zie de vinders dartelen boven de lege sporen. Het is zo stil dat ik het geritsel van hun vleugels haast kan horen. Ik probeer me te herinneren wanneer ik voor het laatst zo lang en rustig naar een vlinder heb gekeken. Misschien wel nooit.
Mark, mijn vriend en medereiziger, heeft zijn rugtas afgezet en maakt foto’s van het station met een camera die hij met handvatten, snoertjes en lenzen voor de reis heeft ingericht, of zoals hij zegt: gerigged. Mark is filmmaker. Wat ik met woorden heb, heeft hij met beelden. We ontmoetten elkaar op een koude winterdag twee jaar geleden en zijn sindsdien onafscheidelijk. Hij maakt een film over wat hij plagerig mijn ‘tweede kruistocht’ noemt.
Ik vraag me af: is dat waar ik morgen aan begin: een kruistocht? Een soort bezinningsreis? Ik haal diep adem. De stilte van het stationnetje voelt vervreemdend, maar ook aanstekelijk. Een rust die ik in het dagelijkse leven nauwelijks ken. Misschien heeft Mark gelijk met zijn kruistocht. De komende weken doorkruis ik niet alleen een land, ik maak me ook los van die vertrouwde wereld van afspraken, werktijden en wachtwoorden om me over te geven aan een landschap buiten mijn gebaande paden. “Zullen we?”, vraagt Mark. Ik knik enthousiast. “Heb jij de route naar het hotel?”
Exclusief voor
LINDA.abonnees
- Lees LINDA.magazine online
- Aangevuld met exclusieve interviews en verhalen
- Toegang tot exclusieve kortingen en winacties
- Maandelijks opzegbaar