''Ik verhef mijn stem en roep: 'Als je dat nog één keer doet, bel ik je moeder en ga je direct naar huis''
tekstRenée Lamboo
tekstRenée Lamboo
De zoon van journalist Renée Lamboo (39) neemt graag vriendjes mee naar huis. Leuke vriendjes, maar ook héle stomme. “Nee, ik wil geen rozijntjes, ik wil snoep!”
HET LIJKT HIER VANMIDDAG WEL EEN HEROPVOEDINGSKAMP.
Of zo’n tv-programma waarin een deskundige ongeïnteresseerd tuig op het rechte pad probeert te krijgen. Ik heb er nu ook zo een aan mijn keukentafel hangen. Hij is tien jaar oud en heeft één groot talent. Hij voelt dondersgoed aan wat niet mag en doet precies dat. Hij is nog geen halfuur binnen en heeft al flink wat no-go’s afgevinkt: op de bank springen, rennen en duwen, gillen en vooral alles pakken en aanraken. Ik tracht op opvoedkundig verantwoorde wijze zijn gedrag te veranderen. Met sturende opmerkingen die werken bij mijn kinderen. Zoals deze, ooit gejat van het kinderdagverblijf van mijn jongste: “Je gedraagt je nu als een olifant. Knap, hoor. Maar kun je ook zo zachtjes doen als een muis? Kun je dat, Wesley? Wesley vindt het ‘gelul’. Ook mijn opmerking over dat stoere jongens toch beter kunnen luisteren dan hij nu doet, heeft weinig resultaat. Nou ja, niet het resultaat waar ik op hoopte. Hij lacht me vol in mijn gezicht uit. Wijzende vinger erbij, zodat ik zeker weet dat hij het tegen mij heeft. Na 35 minuten in zijn gezelschap stap ik uit pure overlevingsdrang een pedagogisch grens over. Ik verhef mijn stem en roep: “Als je dat nog één keer doet, bel ik je moeder en ga je direct naar huis.” En weet je wat de snotneus antwoordt? “Dat doe je toch niet.” Verdomd, hij heeft nog gelijk ook. Voor je het weet gaat zo’n verhaal rond in het dorp en krijgt mijn zoon nooit meer een kind te spelen. Omdat ze bang zijn om bedreigd en uitgekafferd te worden door zijn moeder. Het is op zich een doeltreffende oplossing voor dit probleem. Want ook Wesley zien we dan niet meer terug. Maar om dat kind van mij daarvoor nou te laten betalen met een sociaal isolement …
Ik denk aan mijn vader. Die zette ooit een vriend van mijn broer zonder pardon op straat, nadat hij zag hoe die jongen aan mijn haar trok. Niks geen ruzie, geen stem verheffen of dreigen. Gewoon: het jong aan zijn kraag gepakt en aan de verkeerde kant van de voordeur gezet. Tjuus! Toen is hij maar naar huis gaan lopen. Een verhaal waar ik een voorbeeld aan kan nemen, ware het niet dat we nu in een heel andere tijd leven. Met dit drukke verkeer durf ik niet een jongen van tien in z’n eentje naar huis te laten lopen. En een Amber Alert wil ik ook niet op mijn geweten hebben.
We zitten aan tafel knakworstjes te eten – je wilt ze toch verwennen met wat restvlees – en ik heb hem al veertien keer gevraagd om het draagbare knopje waarmee je de lampen kunt bedienen, terug te hangen. Hij weigert. Met zijn vette knakworstvingers laat hij het licht boven de eettafel van kleur veranderen. Van tl-balk wit, naar zachtgeel, naar verblindend fel en dat steeds opnieuw. Ik word er doodmoe van en ook mijn lampen zitten inmiddels dicht tegen een burn-out aan. Mijn Ouders van Nu-tactieken leveren niks op, het is tijd voor harde maatregelen. Ik moet hem raken waar het vlees zwak is. “Als je dat ding nú terughangt, krijg je wat lekkers.” Hij hangt het knopje razendsnel terug en gaat aan tafel zitten. Verdomd, hij kan het dus wel, luisteren. Ik trek een keukenla open en pak een zak rozijntjes. Mijn eigen twee kinderen slaken een kreun van opwinding. Maar Wesley trekt zijn neus op, slaat op tafel en roept dat dat toch niet iets lekkers is. “Heb je geen snoep? Iets lekkers is snoep. Je had het beloofd.” Wanhopig rommel ik door mijn lades. Niks te vinden. Ontbijtkoek probeer ik nog. Hij schudt resoluut zijn hoofd. Hij stapt van zijn stoel en komt zelf wel even kijken. Hij steekt zijn handen tussen mijn eten en zoekt naar iets wat aan zijn wensen voldoet. Even kijk ik verbouwereerd toe. Gebeurt dit echt? En sta ik er gewoon naar te kijken? Ik duw de la opeens hard dicht en Wesley mag blij zijn dat hij net op tijd zijn vingers wegtrekt. Anders zat pianoles er nooit meer in, al vermoed ik dat dat er mét vingertoppen ook niet in zit voor hem. Ik herpak mezelf: “We hebben rozijntjes. Dat is hartstikke lekker. En als je dat niet goed genoeg vindt, dan krijg je niks.”
Exclusief voor
LINDA.abonnees