Het is maandagochtend tien over acht. Mijn kinderen moeten om tien voor half negen op school zijn. Het is tien minuten fietsen. Papa brengt ze vandaag. Het grut zit al gewassen en gestreken klaar in de bakfiets, te wachten op de bestuurder. Maar de bestuurder, hun vader, staat nog onder de douche, in alle rust ademhalingsoefeningen te doen.
Als je al bijna twintig jaar samen bent, zijn er nog maar weinig dingen waar je je bij de ander echt over verbaast. Maar het vermogen van mijn vriend om van het leven een soort permanente race tegen de klok te maken zonder daarbij zelf ook maar één zweetdruppel te verliezen, verbluft mij nog iedere dag.