Achtergrond

'Voor veel vrouwen betekent verlies van hun haar ook het verlies van eigenwaarde'

Voor veel vrouwen is hun kapsel onderdeel van wie ze zijn. Niet zo gek dus dat naar de kapper gaan behoorlijk stressvol kan zijn. En je haar verliezen, door ziekte of chemo? Dat is helemaal een nachtmerrie.

ANDREA EN IK ZITTEN IN EEN EETCAFÉ EN KIJKEN NAAR DE MENSEN die in de rij staan voor de bar. “Als je alleen hun haren zou scannen, zou je al het nodige van ze weten”, zegt Andrea. “Het zegt iets over klasse, over welstand, over subcultuur, over stad of platteland, over ijdel zijn of niet. Ik zie ook meteen wie ik interessant vind.” “Wie vind je interessant?”, vraag ik. Haar blik dwaalt over de donkere, blonde, grijze hoofden, haar ogen scannen kaarsrechte bobs, grijswitte slierten, zwart kroeshaar, glimmende matjes, peper-en-zoutkrullen.
“Die jongen daar.” Ze wijst met haar kin naar een jongeman met kastanjebruin, lang golvend haar. “En van die vrouw denk ik: waarom verft ze haar haar niet? Ze zou er meteen vijftien jaar jonger uitzien.” Ik kijk naar een vrouw met een grijzende, slordige knot die zojuist een biertje bestelt. Van achter lijkt ze vijftigplus, maar als ze zich omdraait zie ik een mooi jong gezicht met fijne trekken. “Stel je haar eens voor met verzorgd, donker haar”, zegt Andrea. “Dan zie je opeens een andere vrouw.”
Andrea is mijn kapster. Sinds ik haar ken, maak ik me nooit meer druk over mijn haar. Ik neem plaats voor de spiegel, we bespreken mijn wensen, zij doet een voorstel: iets langer, iets korter, meer laagjes of juist niet. Al snel zeg ik: “Doe maar wat jou goed lijkt.” Vol vertrouwen leg ik mijn lot in haar handen en zij gaat aan de slag. Ze zet er highlights in, wast het, masseert het, knipt het, droogt het, woelt er op ’t laatst nog even liefdevol doorheen. Altijd huppel ik blij de winkel uit.
Dat was vroeger wel anders. Ik heb een lange, kronkelige, soms donkere weg met kappers afgelegd, ondanks mijn makkelijke haar dat vrij dik en stevig is, en nog nauwelijks grijs. Toen ik klein was knipte mijn moeder het. Als ik naar jeugdfoto’s kijk zie ik scheve pony’s, slordige staartjes, rattenkoppies die er werkelijk uitzien alsof knaagdieren er zich vol wellust aan tegoed hebben gedaan. Ik herinner me een drama, toen ik voor ’t eerst naar de kapper mocht, ik was een jaar of negen. Al weken van tevoren had ik een prinsesserige versie van mezelf gefantaseerd, met lang, blond en golvend haar. Maar in de spiegel van de dorpskapper zag ik een klein meisje met een bleke bolle toet, met stom saai haar en ogen vol paniekerige tranen.
Toen ik eenmaal mijn eigen geld verdiende, kon ik me betere kappers veroorloven en meestal ging dat goed. Soms werd ik verknipt, eenmaal werd ik per ongeluk rood, een kleur die me afgrijselijk bleek te staan. Zelden ben ik zo ongelukkig geweest. Ik ben ook weleens bij een hippe kapper uit de stoel weggevlucht, het schort al omgeknoopt, omdat ik totaal geen klik voelde met het ongeïnteresseerde meisje dat op het punt stond me te gaan (ver)knippen.
“Waarom,” vraag ik Andrea, “verwachten we zo veel van onze kappers? Waarom projecteren we van alles op ons haar? Omdat we allemaal dat geïdealiseerde plaatje van onszelf in ons hoofd hebben, net als jij toen je negen was. Ons haar definieert onze identiteit, geeft vorm aan wie je bent, of wie je zou willen zijn. De kapper moet die identiteit bevrijden.”  Ze vertelt over de vrouwen die haar zaak binnenkomen met een foto op hun mobiel van een model of een actrice: zó wil ik geknipt worden. “Met andere woorden: ik wil háár zijn. Maar dat kan natuurlijk niet. Dan zeg ik: ‘Ga je bij dat korte kapsel ook die rode lipstift dragen, die hakken en dat sexy kokerrokje? Ga je je haar elke dag stylen? Dan wil ik je wel zo knippen. Maar als je dat niet doet, dan zie je eruit als een moeke met dood­gewoon kortgeknipt haar.’” Soms, zegt ze, spelen er andere emotionele zaken. “Komen ze binnen, zeggen ze: ‘Haal het eraf.’ Als kapper moet je goed doorvragen waaróm ze dat willen. Als jij denkt dat met je haar je problemen verdwijnen, is dat geen goed plan. Dat is vragen om een identiteitscrisis.”
Je haar is je identiteit, zoveel is duidelijk. Dat geldt voor vrouwen en voor mannen. Andrea vertelt over mannen met een kale plek op hun achterhoofd die haastig zeggen: “Laat de spiegel maar, ik hoef ’t niet te zien.” “Pure ontkenning, en wat denk je wat al die hippe baardjes moeten compenseren? Als kale man kun je dan toch laten zien dat je cool bent, bij een scene hoort.” Ze ziet ook bezorgde vrouwen bij wie het haar opeens uitvalt na een zwangerschap of een periode van zware stress. Of wat denk je van de overgang: ook zo’n dingetje. Door het verlies van oestrogeen kan de kwaliteit van het haar ernstig achteruit ­kachelen. Voor een boek dat ik over de overgang schreef, sprak ik een vrouw voor wie haar dunner wordende haar een obsessie was ­geworden. Ze gaf kapitalen uit aan haarproducten die gouden bergen beloofden, maar niks oplosten. Ze vermeed zonlicht want dan keek je dwars door haar haar heen, bij regen voelde ze – o gruwel! – de ­druppels op haar hoofdhuid spatten. Soms moest ze op een podium staan voor haar werk, dan keek ze als eerste naar het licht: als er een directe spot op haar stond, was voor haar de avond verpest. Uiteindelijk liet ze haar van haar achterhoofd, ruim 700 haarfollikels, transporteren naar de dunnere plekken boven op haar hoofd.

Dat kostte een vermogen, maar was elke cent waard: ze had weer haar waar ze gelukkig mee was. Of neem journalist en schrijfster Barbara van Beukering, die vorig jaar een ‘memoir’ publiceerde: Het jaar waarin ik mijn haar verloor. In 2020 brak niet alleen covid uit, ook op andere fronten was het een rampzalig jaar voor Van Beukering. Er gingen een lief schoonzusje en een hartsvriendin dood, haar schoondochter was ernstig depressief, haar middelste dochter werd vijf maanden na de geboorte van hun eerste kind verlaten door haar vriend. Tot overmaat van ramp ontdekte Barbara steeds meer kale plekken op haar hoofd. Ze bleek te lijden aan alopecia, een auto-immuunziekte waardoor je haar met grote plukken uitvalt. Ze raakte in paniek: ze voelde zich verminkt en geen vrouw meer. Niemand, behalve haar man en dochters, mochten weten dat ze haar haar aan het verliezen was. Ze realiseerde zich ook dat ze altijd zo veel sjans had vanwege haar lange blonde haar. ‘Mannen kijken naar het totaalplaatje, en wat ze dan zien is een vrouw met lang blond haar. Dat lange blonde haar is onderdeel van mijn identiteit, het typeert mijn uiterlijk. Die identiteit is nu verminkt. Ik ben een kalende vrouw.’ Gelukkig kwam het weer helemaal goed, na het rampjaar groeide haar haar godzijdank weer aan.
“Soms komen hier vrouwen die de ene pruik na de andere opzetten: nee, deze niet, nee vréselijk, nee stóm, mwah, misschien. En dan opeens: ja, dit ben ik!” Ik ben op bezoek bij José van Kippersluis en Inge van Gulden in Het Pruijcken Kabinet in Bussum, waar ik word omringd door honderden pruiken, van zilvergrijs tot ravenzwart, van woest en weelderig tot kort en kittig. José had zelf een pruik, negen jaar geleden, toen ze kanker kreeg en door de chemo haar haar verloor. ‘Toen mijn haar aangroeide dacht ik: wat ga ik met die pruik doen? Dat ding had meer dan duizend euro gekost, en zo vaak heb ik hem niet opgehad. Ik droeg ’m alleen als ik naar buiten ging, thuis zette ik hem altijd af. Ik wilde hem niet houden, want ik wilde die heftige periode afsluiten. Toen bedachten Inge en ik een plan: waarom gaan we geen pruiken inzamelen voor al die vrouwen die een pruik nodig hebben maar geen geld hebben om een goede te kopen?’

TRENDING

Gerelateerd

NET BINNEN