M. zit tegenover me. Huilend. Haar geliefde B. heeft zijn koffertje gepakt en is vertrokken met een harde klap van de deur. Over de reden is ze niet duidelijk, maar wat ik begrijp is er iets gebeurd dat onvergeeflijk is.
“Ik heb iets gedaan”, bekent ze snikkend, “maar dat was helemaal niet zo erg. In ieder geval geen reden om zo weg te gaan.”