Het hardst werkte ik als serveerster aan de Weissensee. Ik kreeg, toen ik in Italië woonde, een ‘baan’ aangeboden in het Oostenrijkse schaatsdorp van Stefano, een oud-klasgenoot. Een pittoreske plek met huizen onder een dik pak sneeuw. Het had mooi kunnen zijn, als ik er niet als een Assepoester werd uitgebuit en aangerand.
Ik kon bij Mio en Manuela terecht. Het was seizoenswerk voor een paar maanden, in aanloop naar de alternatieve Elfstedentocht, en dat betekende kost en inwoning. Het was een hel. Ik moest twaalf uur per dag werken en fooi ging naar het koppel. Biertjes tappen aan de bar mocht ik alleen als Manuela in bed lag. Echtgenoot Mio had nul ruggengraat, maar raakte je, als je alleen met hem was, op ongepaste wijze aan. Het was de kiem van mijn grondige hekel aan mannen die onder de plak zitten.