“Ik vind jou nu leuker”, zeg ik tegen Rob. “Ik jou ook.” Dat is nogal wat. We vinden elkaar leuker nu ons kind dood is. Dat klinkt als hoogverraad naar die lieve jongen die zo lang samen met ons een drie-eenheid vormde. Toch is het waar.
“Je bent zo veel relaxter”, zeg ik als we samen een drankje op ons balkon drinken. Rob heeft daar wel een verklaring voor. Job was een schat, maar vroeg ook zeventien jaar het uiterste van zijn vader. En papa was nu eenmaal degene die thuis de meeste tijd met hem doorbracht.