Sommige middelbare scholen hebben mogelijk jarenlang te hoge eisen aan stapelaars gesteld. Scholen stelden eigen criteria, maar hanteerden soms grote verschillen.
Dat blijkt uit nieuw onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB).
Criteria
Leerlingen die uit het vmbo of havo door wilden stromen, zogenoemde stapelaars, moesten voor 2020 nog voldoen aan door hun school gestelde criteria. Zo’n criterium was bijvoorbeeld minimaal een zeven als eindcijfer op het diploma, meldt NOS.
Bij de soepelste 10 procent van de scholen stroomde meer dan 35 procent van de vmbo’ers door naar de havo. Op de strengste 10 procent van de middelbare scholen was dit slechts 5 procent.
Slagingskans
Toch hadden doorstromers van ‘soepele’ scholen evenveel kans op een tweede diploma als doorstromers van een strengere school. “Leerlingen van strengere scholen hadden gemiddeld een hoger eindcijfer. Maar voor de slagingskans maakte dat niet uit”, zegt onderzoeker Paul Verstraten van het CPB. Hieruit blijkt dus dat de eisen soms te hoog waren.
De meeste leerlingen stroomden door vanaf het vmbo. Ongeveer 17 procent van de vmbo-t’ers haalde nog een havo-diploma. Bij havo-leerlingen ging ongeveer 6 procent naar het vwo.
Ongelijk
Verstraten denkt dat als de strengste scholen soepeler waren geweest, er meer scholieren waren doorgestroomd van het vmbo naar het havo. “De kans was dan ook groter dat ze het hoger onderwijs hadden bereikt.”
Het CPB spreekt daarom nadrukkelijk van kansenongelijkheid, omdat de middelbare school invloed heeft op het vervolgonderwijs. Deze kansenongelijkheid kan dan ook in het nadeel werken voor baankansen en toekomstig inkomen.
Onderzoek
Het onderzoek bekijkt de periode van 2004 tot 2020. Vanaf 2020 werd het zogenoemde doorstroomrecht ingevoerd, waardoor scholen niet langer zelf hun eisen mochten stellen.
Of het doorstroomrecht effect heeft, valt nog niet te zeggen omdat er niet naar de periode na 2020 gekeken is. “In 2020 begon ook de coronapandemie, dat zou sowieso tot een scheve vergelijking hebben geleid.”