Doe Maar-oprichter Ernst Jansz denkt nog vaak aan zijn muzikale maatje Henny Vrienten, die drie maanden geleden overleed.
Dat vertelde hij zondag in een lang gesprek op NPO Radio 1.
‘Doe Maar’
“Ik denk nog heel erg veel aan hem, en droom ook over hem”, vertelde Jansz aan presentator Willemijn Veenhoven. “Ik droom dan dat we moeten optreden, en dat ik van alles kwijt ben. Het heeft altijd met optreden te maken.”
Jansz richtte in 1978 de band Doe Maar op. Maar het grote succes kwam pas toen Henny Vrienten zich bij de groep aansloot als bassist en leadzanger. “Als Henny niet was gekomen, waren we een undergroundbandje gebleven”, denkt de 74-jarige muzikant. “Dat had ik ook prima gevonden, daar voelde ik mij ook goed bij. Het succes kwam met zijn fantastische commerciële genie. Hij schudde alles uit zijn mouw: liedjes, teksten. We vulden elkaar ontzettend goed aan en waardeerden ook van elkaar waar we goed in waren.”
Geweldige plannen
De twee mannen zagen elkaar nog met grote regelmaat: “Dan logeerde ik, samen met gitarist Jan Hendriks, in zijn buitenhuisje en zaten we de hele avond bij het kampvuur. Te kletsen, of te zingen. Soms las Henny gedichten voor.”
Doe Maar stond op het punt een comeback-tournee te maken toen Vrienten ziek werd. “We hadden nog geweldige plannen: we zouden gaan toeren, we zouden nog ergens op een dag gaan spelen. Dat gaat opeens allemaal niet meer door, dat is opeens allemaal weg.”
Dankbaar
Jansz treedt nog veel op met zijn andere band. “Ik ben heel dankbaar dat ik dat nog kan en mag doen”, stelt de muzikant. “Ik geniet meer van de dingen die ik heb, omdat ik besef dat het zo afgelopen kan zijn. Ik realiseer me wat een rijkdom ik heb: mijn kinderen, mijn vrouw, mijn huis, de bomen op het erf.” Hij zingt tijdens de tournee maar één lied van Doe Maar, Tijd genoeg: “Die heb ik altijd heel geslaagd gevonden.”
Zijn “meest belangwekkende nummer” uit de Doe Maar–jaren vindt Jansz overigens het lied De Bom, over de dreiging van een kernoorlog. “Ik had toen, begin jaren tachtig, ook al het gevoel dat we zoveel belangrijke dingen laten liggen: het ontmoeten van andere mensen bijvoorbeeld. We zijn vooral bezig met dingen die er uiteindelijk minder toe doen, zoals carrière maken.” Jansz merkt op dat deze tekst anno 2022 nog net zo zeer van toepassing is als veertig jaar geleden.