Het spaargeld van mensen die een koophuis hebben, is de afgelopen acht jaar met gemiddeld 10.500 euro toegenomen. Het vermogen van huurders daarentegen bleef gemiddeld nagenoeg gelijk.
Dat blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Huishoudens die afgelopen jaar een eigen woning hadden, hadden een doorsnee vermogen van 36.300 euro, exclusief de eigen woning zelf. Dat is – hou je vast – veertien keer zoveel als huishoudens met een huurwoning. Zij hadden gemiddeld 2.600 euro.
Zes op de tien huurders heeft een vermogen van minder dan 5.000 euro. Dat staat in schril contrast met de huizenbezitters. Bij hen is dit slechts in 18 procent van de gevallen zo. In totaal heeft 5 procent van de huurders meer dan 100.000 euro vermogen. Bij huizenbezitters is dat maar liefst 27 procent.
Daarnaast zijn de verschillen per leeftijd groot. Jonge huishoudens, bestaande uit mensen tot vijfentwintig jaar oud, hebben vaak een klein vermogen en soms zelfs schulden. De hoogste vermogens zijn te vinden bij de 65-plussers. Het doorsnee vermogen van huurders van 65 tot 75 jaar is 7.700 euro. Gemiddeld hebben 75-plussers een vermogen van 18.500 euro.
Op 1 januari 2020 waren er in totaal 7.9 miljoen huishoudens in Nederland. Daarvan had zes op de tien een eigen woning. Op dat moment woonde 92 procent van de jonge huishoudens in een huurwoning. In de leeftijd 25 tot 35 jaar was 60 procent huurder. In de leeftijdscategorie 35 tot 75 was dat slechts 35 procent.
Bij de berekening keek het CBS naar het geld op de bank, aandelen, obligaties en pensioensvoorzieningen.
Bijna alle huishoudens beschikten in 2020 over financiële bezittingen. De financiële bezittingen van kopers waren in doorsnee hoger dan van huurders; respectievelijk 30,6 duizend euro en 4,6 duizend euro. https://t.co/X7RmUYXdKI pic.twitter.com/O2MCNxgoUV
— CBS (@statistiekcbs) October 19, 2021
De kracht van corona: meer spaargeld, minder huwelijken en minder criminaliteit
