Rijden, rijden in een wagentje. Was het maar zo’n feest voor journalist Sanne van Rij (27), die duizenden euro’s spendde aan rijlessen. Enige resultaat tot nu toe: verkrampte kaken.
Op mijn twintigste sprak ik een tijdje af met een jongen. We hadden een paar gezellige dates gehad, en appten non-stop over en weer. Toen de temperaturen in de zomer door het dak gingen, vroeg ik: ‘Zullen we dit weekend naar het strand gaan?’ ‘Leuk!’, stuurde hij terug. ‘Rijd jij?’
Op dat punt had ik hem nog niet verteld dat ik duizenden euro’s had verbrast aan een rijbewijs dat ik nog niet had gehaald, en ook niet gíng halen. Ik was een halfjaar eerder gestopt met rijlessen, maar hing dat liever niet aan de grote klok.
‘Eh, dat wordt lastig’, stuurde ik toch maar terug. ‘Ik heb nog geen rijbewijs.’
‘Oh’, reageerde hij direct. ‘Afknapper.’ Met die jongen ging het (thank god) snel voorbij, maar de gevoelens rondom het autofiasco bleven. Die draaiden niet alleen om het rijden, maar ook om alles wat eraan gelinkt was: schaamte, druk, angst. Nu, als 27-jarige zonder rijbewijs, weet ik dat meer mensen hiermee kampen. Sterker, een kwart van de jongeren zou rijangst hebben, en 18 procent vermijdt rijden compleet. Waarom levert dat vervloekte roze papiertje toch zo’n worsteling op?
Ik probeerde het twee keer: mijn rijbewijs halen. Toen ik zestien was, in mijn hometown, en als twintigjarige student in Utrecht. Beide pogingen gingen me niet goed af. Dat begon al bij de zin, of beter gezegd: het gebrék aan zin. Ik deed het omdat het moest, niet omdat mijn band met auto’s nou zo warm was. Als kind stapte ik meermaals in het voertuig van een vreemde, omdat-ie zo op die van mijn vader leek. Wanneer me werd gevraagd in wat voor wagen ik mijn lessen volgde (een Fiat? Audi?), had ik dus ook geen flauw idee.
Mijn rijbuikpijn begon wanneer de instructeur de oprit opreed, en eindigde pas als ik de deur dichtgooide. Stijf van de spanning zat ik achter het stuur. Ik durfde niet in te voegen op snelwegen, was bang voor gekken op de weg, en begreep grote rotondes niet.
Het ergste vond ik het gebrek aan controle. Over toetsen op school had ik die wel, over rijden niet; te veel nadenken was juist onverstandig. Er gebeurde vaak iets onverwachts waar ik niet snel genoeg op reageerde, waardoor mijn instructeur vloekend naast me zat. Ik voelde me piepklein achter het stuur, waar mijn zelfvertrouwen als sneeuw voor de zon verdween. De lessen raakten me in de onzekerheden die ik al had: mijn gebrekkige ruimtelijk inzicht, de angst om iets fout te doen, geen ‘doener’ te zijn. Alsof er een vergrootglas op mijn binnenste lag.
Stoppen was in eerste instantie geen optie. Ik betaalde mijn lessen zelf, en de weg naar een rijbewijs wás al zo lang. In 2023 is die situatie er niet beter op geworden. Door de coronapandemie is de wachttijd voor een praktijkexamen dertien weken; voor een herkansing moet je zes weken geduld hebben. Bovendien is er een gigantisch tekort aan rijinstructeurs, waardoor het nog maar de vraag is of je überhaupt een lesplekje kan bemachtigen.
Dat je door die enorme wachttijden in ‘een oneindige spiraal’ kunt belanden, weet Milla van den Berg (20) maar al te goed. Ze probeert haar rijbewijs al drie jaar te halen, maar heeft het papiertje nog niet binnen geharkt. Milla is zeven keer gezakt, en heeft in de tussentijd van alles geprobeerd: manifesteren, kaarsjes branden, zeven bananen eten, haar onderbroek andersom dragen, kalmerende pilletjes en een bril. Ze is helemaal niet bijgelovig, vertelt ze lachend aan de telefoon, maar inmiddels de wanhoop nabij. “Binnenkort ga ik voor de achtste keer op, en dan moet ik het halen. Zo niet, dan verloopt mijn theorie. Hoe langer ik bezig ben, hoe meer druk ik op mezelf leg. Het kost veel tijd en geld, en mijn omgeving is al geslaagd. Laatst moest mijn vriend ons in z’n uppie naar Zuid-Frankrijk rijden. Toen voelde ik me best nutteloos.”
Het probleem is niet dat ze rijden niet leuk vindt. Ze kán het ook, denkt ze, maar heeft moeite met presteren onder druk. “Daarom zak ik tijdens zo’n momentopname op onzeker rijgedrag. Dat mijn eerste afrijpoging niet fijn was, helpt wat dat betreft niet mee. De instructeurs waren vrij bot, waardoor ik alleen maar banger ben geworden. Zo’n ervaring vormt je echt.”Er kleven veel vooroordelen aan haar situatie, merkt Milla. “Dan zeggen mensen: ‘Ah, je kan dus gewoon niet rijden’, of ‘tja, vrouwen achter het stuur …’ Daarna vertellen ze steevast in geuren en kleuren hun eigen afrijverhaal. Lachend: “Alsof ik daarop zit te wachten.”
Die veroordeling die Milla benoemt, klinkt me bekend in de oren. Wanneer ik afzakte naar mijn geboortestad, werd er altijd naar mijn rijbewijs gevraagd (heb je het nou nóg niet?). Als ik stotterend “nee” antwoordde, kreeg ik vaak hetzelfde in mijn smoel gesmeten: “Maar Sanne, iederéén kan rijden.”
MANIFESTEREN,
KAARSJES BRANDEN,
BANANEN ETEN,
HAAR ONDERBROEK
ANDERSOM DRAGEN,
KALMERENDE PILLETJES
EN EEN BRIL: MILLA
PROBEERDE ALLES
Nog erger: de verwijzingen naar mijn hoge opleidingsniveau en cijfers. “Je bent zo slim”, werd er dan gezegd. “Dan kan je dit toch ook wel?” Ik heb pas na jaren durven opbiechten dat ik vier keer voor mijn theorie ben gezakt, zelfs na urenlange studiesessies.
In Rijangst, een zelfhulpboek van psychotherapeut Yvette van der Pas, beschrijft ze hoe complex het autothema is. Er kan veel schaamte bij komen kijken, juist omdat het voor niet-bange bestuurders vaak een onbegrijpelijk gevoel is. Bovendien kunnen de symptomen (denk aan bibberen of zweten) variëren van persoon tot persoon, en op heel specifieke momenten optreden. De een ziet er als een berg tegenop om te moeten parkeren, de ander om buiten de bebouwde kom te karren. Rijangst is niet voor niks opgenomen in de DSM-5, een classificatiehandboek voor psychologische diagnoses. Er is niet één oorzaak voor aan te wijzen – het kan bijvoorbeeld te maken hebben met aanleg, omgevingsfactoren, een lange periode van stress of een nare gebeurtenis uit het verleden.
Sommige mensen halen wel hun rijbewijs, maar durven dan nog niet de weg op. Joyce van der Wegen (29) sleepte het binnen toen ze negentien was, maar stapte daarna amper meer de auto in. Het kostte haar vijf pogingen om af te rijden, uiteindelijk onder begeleiding van een faalangstinstructeur. “Al vanaf les één had ik een enorm verantwoordelijkheidsgevoel, alsof ik een potentieel moordwapen moest bedienen. Ik dacht: als ik iets fout doe, heeft dat meteen gevolgen. Ik ben heel perfectionistisch, en dat werkte in mijn nadeel. Mijn instructeur ging daar niet constructief mee om. Dan schreeuwde-ie: ja, zo kan je dat rijbewijs wel vergeten.” Na de les had ze altijd last van haar polsen, nek en schouders. “Die spanning kwam tot een kookpunt tijdens mijn examens. Op het vwo had ik nooit problemen met leren, maar mijn theorie haalde ik pas na een paar keer. Toen kwam het praktijkexamen, waar ik zó zenuwachtig voor was. Ik had gevoelsmatig nog helemaal geen controle over de auto.”
Omdat ze de eerste vier keer niet slaagde, ontstond er een opeenstapeling van teleurstellingen. Het zorgde voor verdriet, maar ook voor opluchting. “Omdat ik het daardoor in ieder geval nog niet alleen hoefde te doen.” Toen ze haar rijbewijs uiteindelijk wél haalde, worstelde ze dus met gemengde gevoelens. “Ik was blij dat ik van de examens af was, maar vond het doodeng om in mijn eentje te rijden. Een tijdje heb ik het geprobeerd, maar op een gegeven moment ben ik – omdat het zo stressvol was – gestopt.”Ze ontwikkelde in die periode een fascinatie voor automobilisten. “Dan dacht ik: waarom kunnen jullie dit allemaal, en ik niet? Alles was me altijd makkelijk afgegaan: school, sociale evenementen, hobby’s. Dit faalgevoel kende ik niet. Andere mensen beschouwen autorijden haast als fietsen, die luchtigheid heb ik nooit ervaren.”
Dat ik het verre van chill vond, zorgde er uiteindelijk voor dat ik ook stopte. Als ik het autorijden aan de kant schoof, kon ik immers ook niet falen. Het was zo emotioneel beladen geworden dat het me allemaal niks meer kon schelen, het geld en de tijd die ik erin had gestopt. Nu, zeven jaar later, vraag ik me af waarom ik zo bang was. Was ik daadwerkelijk slecht in autorijden, of eerder in loslaten? Het had misschien gescheeld als ik het niet zo groot had gemaakt, het feit dat het niet in één keer lukte. Ik schaam me niet meer voor mijn ontbrekende rijbewijs, maar ik kan er af en toe wel van balen. Het ov doet wonderen, maar brengt me niet op alle plekken. Voor sommige dingen heb je toch een auto nodig: vakanties, banen, stages, verhuizen. Dat ik me daar niet zelfstandig op kan storten, zit me soms dwars. Zo blijft dit thema op een bepaalde manier druk uitoefenen, en heb ik het gevoel dat ik er ‘ooit’ nog wat mee moet.
‘AL VANAF DE ALLEREERSTE RIJLES VOELDE HET ALSOF IK EEN MOORDWAPEN MOEST BEDIENEN’
Als die dag komt, weet ik dat er middelen zijn om de wielen wél te laten rollen. Zo schrijft Yvette van der Pas in Rijangst dat het vooral belangrijk is om in de beginperiode zo veel mogelijk kilometers te maken. Niet leuk om te horen als je al peentjes zweet, maar routine verkleint de angst. Probeer tijdens het rijden op je ademhaling te letten (zit die niet te hoog?), en niet in je stuur te knijpen. Mensen met rijangst denken vaak dat ze slechter rijden dan anderen, al is dat in de praktijk niet zo. Om dat in te zien – en in jezelf te gaan geloven – kan het fijn zijn om een paar lessen te nemen bij iemand die gespecialiseerd is in deze specifieke angst. Buro Moussault organiseert bijvoorbeeld trainingen om je een handje te helpen, en de Amsterdamse rijschool The Graduate is gespecialiseerd in bange bestuurders. Zo’n rijschool of training had Joyce destijds wellicht geholpen: “Ik miste de aandacht voor het psychologische aspect. Iemand die kijkt naar wie je bent, en wat je nodig hebt.”
Over dat psychologische aspect: veel rijscholen werken tegenwoordig samen met een EMDR-therapeut. Deze vorm van therapie kan ervoor zorgen dat nare associaties bij een herinnering verdwijnen, of het nou om een grote of kleine gebeurtenis gaat. Denk aan een botsing, maar ook aan de gedachte van een schreeuwende instructeur. Het is alleen een aanvulling (je moet wel blijven rijden om je angst de baas te blijven) maar het kan de weg weer – letterlijk – vrijmaken.
Toen ik afgelopen zomer met mijn vriend op Sicilië was, moedigde hij me soms vrolijk aan om een stukje te rijden. Het waren de laatste meters naar ons afgelegen appartement, we waren er nog nooit een andere auto tegengekomen. Na wat tegenstribbelen stemde ik in, en was het tot mijn verbazing best leuk. Dat kwam deels door mijn vriend, die mijn onzekere gepieker direct wegwuifde. “Je doet het hartstikke goed”, mompelde hij rustig, terwijl onze auto als een slakje voortbewoog. Omdat hij op me vertrouwde, begon ik er voorzichtig ook in te geloven. Toen we een dag later de bekende laatste meters naderden, keken mijn vriend en ik elkaar lachend aan.“Echt?”, vroeg hij. “Ja”, zei ik. “Stap maar uit, want deze meid wil nog een keer.” •