Achtergrond

Elodie (26) werkt in tbs-kliniek: 'Het kan zomaar die hockeyvader zijn'

Na haar afstuderen als basisarts werkte Elodie Rijnja (26) een jaar lang in een tbs-kliniek tussen de moordenaars en geweldplegers. “Het kan zomaar die hockeyvader zijn.”

“De kerstviering op mijn eerste werkdag maakte veel indruk op me. Het was gemoedelijk, met kerstkraampjes, optredens en leuke gesprekken. Allemaal zo normaal, en dat op een allesbehalve normale plek. Zo’n gek contrast. Ik besefte heel goed dat ik in een tbs-kliniek was, tussen veroordeelde mensen. Toch kon ik moeilijk zien wie de patiënten waren en wie bij het personeel hoorde. Logisch, je kan een tbs’er niet aan het uiterlijk herkennen. Als ik iets heb geleerd van het jaar dat ik in een tbs-kliniek werkte, dan is het wel dat er niet één soort tbs’er is. Er zijn hoog- en laagopgeleiden, mannen en vrouwen – al waren die laatsten sterk in de minderheid. Zo heb ik ook tbs’ers ontmoet die hebben gestudeerd, kinderen hebben en het financieel breed hebben. Een tbs’er kan ook een vrouwelijke student zijn, of een hockeyvader.

Ik was 24 en net afgestudeerd als basisarts toen ik een vacature in een tbs-kliniek ­voorbij zag komen. Dat leek me interessant en leerzaam, ook omdat ik me wilde specialiseren als ­psychiater. Ik was nieuwsgierig naar deze gesloten wereld. In het nieuws hoor je veel over ‘de tbs’er’, ik was benieuwd naar hun verhalen en achtergrond. Want ook mensen die ­verschrikkelijke dingen hebben gedaan, hebben een verhaal. Eerlijk gezegd had ik ook wat vooroordelen over tbs’ers, al dan niet gekleurd door de media. Ik dacht dat deze mensen heel ver van me af zouden staan en dat ik me moeilijk in hen zou kunnen verplaatsen.
Mijn ouders hadden hun bedenkingen. ‘Wáár ga je werken?’ werd er gevraagd. Ook zij hadden vooroordelen en waren bezorgd. Ik legde uit dat ik nieuwsgierig was en kon ze geruststellen dat er in de kliniek goed op de veiligheid werd gelet. Toen draaiden mijn ouders bij en gaven toe dat zij ook dachten dat het beeld van tbs’ers in werkelijkheid waarschijnlijk genuanceerder is. Mijn vriend is strafrechtadvocaat. Hij weet als geen ander hoe heftig de delicten van mijn patiënten zijn, maar beseft ook dat er achter elk misdrijf een verhaal en een mens zit. Daarom begreep hij mijn keuze wel. Tijdens de sollicitatieprocedure werd getest hoe stevig ik in mijn schoenen sta en hoe ik omga met crisissituaties. Ik was een van de jongsten in ons team, maar daar werd niet raar op gereageerd, zo ongebruikelijk was het niet.
Tbs – terbeschikkingstelling – is bedoeld voor mensen die een misdrijf hebben gepleegd en een psychiatrische stoornis hebben die daarmee verband houdt. Tbs is, anders dan een gevangenis, gericht op een behandeling om mensen te laten terugkeren in de maatschappij. De kliniek waar ik werkte was gespecialiseerd in personen die een delict hadden gepleegd tijdens een psychose. Dan ging het om ernstige delicten zoals zware mishandeling of moord, en alles daartussen.

In het begin liep ik anders over straat. Ik werkte de hele dag met mensen die ernstige misdrijven hadden gepleegd en dat kon ik niet op het eerste gezicht aan ze zien. Hoe kon ik dan weten dat voorbijgangers niet ook zoiets zouden doen? Daarom was ik de eerste maand alerter als ik buiten liep, maar dat gevoel ebde vanzelf weg.
Aan de veiligheid van het personeel werd veel aandacht besteed. Echt bang ben ik nooit geweest. Ik had altijd een pieper aan mijn broek, en in geval van nood kon ik op de knop drukken en dan zou er meteen versterking komen. Alle regels werden goed nageleefd, zo moesten patiënten altijd vóór mij lopen, zodat ik steeds zicht op ze had. En er was een sluizensysteem: de deur voor je kon pas open als de deur achter je dicht was, alles met een pasje uiteraard. Als ik een patiënt bezocht, deed ik dat nooit alleen, maar samen met een verpleegkundige. Dat was voor mijn veiligheid, maar ook zodat de verpleging op de hoogte was van wat ik met de patiënt had besproken. Over mijn privéleven vertelde ik bewust weinig. Waar ik woon, sport en uitga hield ik voor me. Deels uit professionaliteit, maar ook omdat ik niet wilde dat een patiënt me na vrijlating ergens zou opzoeken.
Soms gebeurden er heftige dingen. Zo bezocht ik een patiënt in zijn kamer. Ik stond nog in de deuropening toen hij met gestrekte handen richting mijn keel op me af stoof, alsof hij me wilde wurgen. Instinctief zette ik een stap naar achteren. Hij kreeg de kans niet om me aan te raken, want de verpleegkundige die mee was sprong ertussen en duwde de patiënt weer naar achteren. Ik schrok me rot, deze aanval kwam zo plotseling. Ik besefte dat ik soms pas in het slachtofferprofiel van mijn patiënten, of dat ik een trigger voor ze kan zijn. Voor sommige tbs’ers zijn jongere vrouwen met ‘macht’ een trigger, zoals een arts.

Nog iets wat er bij mij inhakte, was de suïcide van een patiënt. Zij was trouwens geen tbs’er, maar had ­intensievere zorg nodig en verbleef daarom in dezelfde kliniek. Ik voelde me schuldig: had ik iets gemist? Had ik dit kunnen ­voorkomen door iets tegen haar te zeggen? Ik had nog veel hoop voor deze patiënt, haar wanhoopsdaad kwam voor mij totaal onverwachts. Ik weet nog dat ik met vriendinnen in de kroeg was en op de wc in tranen uitbarstte omdat ik me er zo rot over voelde. Normaal gesproken kon ik incidenten ­makkelijk van me af laten glijden: op de fiets onderweg naar huis dacht ik eraan, maar eenmaal thuis was het klaar. Maar dit schuldgevoel bleef sluimerend aanwezig, het duurde wel even voordat ik het kon loslaten. Wat uiteindelijk hielp is er met collega’s over praten.
Voor sommige patiënten vond ik het moeilijk om empathie te hebben, vooral als ik geen zelfreflectie of berouw zag. Of als iemand heel berekenend was en steeds de regels probeerde op te rekken. Maar er was ook een jonge man die tijdens een psychose waanbeelden had en zijn broer had doodgestoken. Hij was overduidelijk heel ziek toen hij dit misdrijf beging. Met de gevolgen moest hij nu leren leven. Ik zag de wroeging en het intense schuldgevoel bij hem en hoe verdrietig hij was rond de sterfdag van zijn broer. Dat raakte me. Jongere patiënten met een traumatische jeugd vond ik ook heftig. Vaak hadden die al jaren in gesloten jeugdinrichtingen gezeten. Zij kenden de ‘normale’ buitenwereld eigenlijk amper, dat vond ik schokkend en schrijnend. En dan waren er mensen die me ontroerden. Zo was er een jongen die zelden iets zei en helemaal in zijn eigen wereld leefde. Maar toen ik tijdens het sporten mijn arm had gebroken, vroeg hij elke dag hoe het met me ging. Zo lief en verrassend.

Mijn moeder was heel geïnteresseerd in mijn werk en haar vragen inspireerden me om mijn belevenissen op te schrijven. Dat werden columns voor Het Parool. Hiermee wilde ik de patiënten een gezicht geven en de nuance in hun verhalenlaten zien. Ik ben nu in opleiding tot psychiater en ga daarvoor op veel verschillende plekken werken. Nu werk ik bijvoorbeeld in een traumacentrum. Ik sluit niet uit dat ik in de toekomst weer in een tbs-kliniek ga werken. Ik denk nog vaak aan mijn patiënten, vraag me regelmatig af hoe het nu met ze gaat. Hoe zou het gaan met die ene patiënt die altijd volgens de laatste mode gekleed ging, die paradijsvogel met gunfactor? Nadat ik de kliniek verliet om te beginnen aan de specialisatie tot psychiater, hoorde ik niets meer over al die patiënten. Maar mijn tijd in de kliniek heeft me absoluutveranderd. Ik oordeel minder snel, neem meer de tijd om iemand te leren kennen voordat ik mijn mening vorm. Alles is veel minder zwart-wit dan je denkt.”

MEER MEIDEN

DEALS

LIFESTYLE

Promotional Border
Funny columns, persoonlijke verhalen en lekkere deals in je inbox.

Funny columns, persoonlijke verhalen en lekkere deals in je inbox.

Meld aan

EXCLUSIEF VOOR MEMBERS