Jana (28) is op zoek naar de liefde en dat gaat niet zonder slag of stoot. Op haar dates komt ze van alles tegen, niet in de laatste plaats zichzelf. Elke week geeft ze ons een (up)date.
Deze week: Ricardo.
Jana (28) is op zoek naar de liefde en dat gaat niet zonder slag of stoot. Op haar dates komt ze van alles tegen, niet in de laatste plaats zichzelf. Elke week geeft ze ons een (up)date.
Deze week: Ricardo.
We hebben in de après-ski al aardig gepimpeld met veel te oude kerels uit Oostenrijk. Ze stonden erop om ons onheilspellend smakende schnaps te voeren met in het glas een klein stukje peer aan een fluorescerend cocktailprikkertje. Wanneer mijn twee vriendinnen en ik ons naar de gondel voor het dal begeven doen ze hun best om ons bij te houden, maar onze jonge benen bereiken de lift gelukkig net wat eerder.
Met ons uitgelaten gegiebel trekken we eenmaal in de gondel de aandacht van een groepje jongens. Of zeg maar gerust, mannen. Ze blijken vijf à zeven jaar ouder dan wij, half zo gevat maar dubbel zo brutaal. Wanneer we er dan ook nog achter komen dat ze zijn opgegroeid in mijn relatief onbekende geboortestad is het beklonken: wij gaan vanavond samen naar de Brück’n Stadl, dé place to be to après-ski.
Opgewonden kwetterend lopen mijn vriendinnen voor me uit naar het hotel.
“Ricardo was sowieso de knapste!”, gilt Steef, haar snowboard zwiepend onder haar arm.
“Die met dat baardje was ook wel leuk”, redeneert Roos, “Maar Ricardo was inderdaad het knapst.”
Ik peins wie ik het leukst vind van de vier. Normaal ga ik eerder voor de creatieve jongens, de dromers, de nerds. Maar ook mij is het uiterlijk van Ricardo niet ontgaan. Zelfs met zijn helm op zag hij eruit als een stoere vent, als een militair of iemand van de marechaussee. Hij had ook leuke kuiltjes in zijn wangen, en mooie blauwe ogen waarmee hij me recht aankeek. Hij straalde een bepaalde rust uit die alleen mensen met veel zelfvertrouwen lijken te bezitten. Waar ik op mijn beurt dan weer nerveus van werd.
Zonder twijfel ook een foute gast. Ricardo, die naam alleen al. Niks voor mij.
We zijn nog amper op de hotelkamer of Steef heeft hem al gevonden op Facebook. Ze slaakt een kreet.
“Hij is getrouwd!”
Roos vliegt op haar af.
“Neeee, niet!”
Toch wel. Zijn profielfoto liegt er niet om. Trots kijkt hij naar het meisje dat in een witte jurk aan zijn arm hangt. Terneergeslagen laat Steef haar telefoon zakken.
“Ah joh”, troost Roos. “Die met het baardje was toch veel knapper.”
Steef knikt en verdwijnt naar de badkamer om daar voor het eerst deze vakantie haar benen te gaan scheren. Je weet maar nooit.
In de Brück’n Stadl stikt het van de opgetogen Hollanders met bierpullen. Ondanks de drukte hebben we ze snel gevonden. Steef stort zich op het baardje, Roos op de praatjesmaker en ik ga voor de wat stillere nerd van de groep. Ricardo laten we alle drie links liggen. Tot mijn genoegen zie ik zijn ogen schichtig tussen ons op en neer gaan, duidelijk verbluft dat we hem nog geen blik waardig keuren.
De nerd blijkt nogal last te hebben van smetvrees en dan is een houten hut vol zwetende après-skiërs nogal een uitdaging. Wanneer hij voor de zoveelste keer naar de wc gaat om zijn handen te wassen, staat Ricardo ineens naast me. Zonder iets te zeggen kijkt hij me aan met zijn doordringende blauwe ogen. Onwillekeurig voel ik kriebels in mijn buik. Hij buigt zich dicht naar me toe om iets in mijn oor te zeggen en legt daarbij een grote hand op mijn schouder. Zijn duim strijkt langs de onderkant van mijn hals.
“Je hebt nog niks tegen me gezegd.”
Hij wacht op antwoord maar verroert zich niet, zijn warme adem blaast in mijn oor.
“Je bent niet echt mijn type.”
Ik kaats het terug, stoerder dan ik me voel. Hij lacht alsof hij dat wel doorheeft.
“Daar geloof ik niks van.”
Ik kijk naar zijn brede armen, bezaaid met donkere tattoos. C’est la vie staat er op zijn onderarm. Ik prik er een keer in.
“Zo is het leven”, vertaalt hij behulpzaam.
Ik schiet in de lach. “Je meent het.”
Hij lacht ook en zijn kuiltjes worden zichtbaar. Hij slaat zijn arm om mijn middel alsof hij me nodig heeft om zich staande te houden, en tijdens het gesprek voel ik af en toe zijn lippen tegen mijn oor botsen. Soms glijdt zijn hand achteloos even over mijn rug naar beneden.
“Ik vind het leuk dat je zo klein bent”, vertrouwt hij me toe. “Ik zou je zo op kunnen tillen en tegen de muur drukken.”
Mijn wangen worden warm.
“Is je vrouw ook klein?”, bijt ik hem toe.
Als Ricardo al schrikt laat hij het niet merken.
“Nee, zij is lang.”
Ik denk aan het meisje dat stralend naar hem opkeek op hun trouwfoto. Ricardo doet een stap richting de uitgang.
“Ga je mee naar buiten?”
Hij strekt zijn hand naar me uit. Om zijn ringvinger zit een eenvoudige zilveren ring.
“Misschien beter van niet.”
Ricardo haalt zijn schouders op en stommelt naar buiten. Wanneer we een uurtje later de Brück’n Stadl uitlopen zie ik hem tegen een muurtje staan, zijn telefoon aan zijn oor. C’est la vie.