Na lang wachten is het vervolg op De eetclub en Debet van Saskia Noort eindelijk hier. Lees hier het allereerste hoofdstuk van De Nazaten.
Door Saskia Noort
Na lang wachten is het vervolg op De eetclub en Debet van Saskia Noort eindelijk hier. Lees hier het allereerste hoofdstuk van De Nazaten.
Door Saskia Noort
Al tien jaar leeft Karen Brouwer teruggetrokken op het Noord-Brabantse platteland. Na de dood van eetclublid Simon Vogel besloot ze met haar kinderen onder te duiken met het voornemen nooit meer boven te komen.
De eindeloze polderweg, grijs en nat onder de zwaarbewolkte hemel. Iedere zaterdag, langs sloten en kanalen, langs fietsers, gebogen in de wind, om aan een tochtig veld te staan, kleumende handen om een plastic bekertje koffie. Tweeëntwintig popelende jongetjes onder het toeziend oog van dubbel zoveel ouders.
Als de wekker gaat om zeven uur, de roepzang om ouderlijke plicht, baal ik steeds even dat alles alleen op mijn schouders rust. Geen lijf naast me om nog even tegenaan te kruipen, of alleen maar tegen te klagen over waarom die wedstrijden zo verdomd vroeg zijn. Mik staat enkele seconden later al naast mijn bed, zijn tanige beentjes trappelend van de zin. Hij wil een tosti en sinaasappelsap, ze gaan winnen vandaag, hij weet het zeker, de trainer heeft iedereen friet beloofd als ze meer dan één doelpunt scoren. Hij is zo zenuwachtig dat hij witjes ziet.
Mik is kleiner en dunner dan de rest van zijn elftal en compenseert dat met rennen, achter de meute aan. Steeds te laat danst hij om de anderen heen, en van de stress mist hij de bal als die al eens in zijn buurt valt. Maar waar ik allang had opgegeven, gaat hij door. Mijn hart breekt wanneer hij weer omver wordt gelopen of zo zijn best doet de anderen bij te benen, wanneer hij wordt uitgejouwd voor mietje of binnen een paar minuten alweer op de bank zit. Vorige week nog richtte hij al zijn opgespaarde frustraties op mij.
‘Het komt doordat ik geen vader heb!’, schreeuwde hij huilend. Hij trapte naar mijn been, maar miste.
‘Wat?’, vroeg ik. ‘Wat komt doordat je geen vader meer hebt?’
‘Dat ik niet kan voetballen. En dat ik zo ben. De moeder van Teun zegt het ook.’
‘Maar hoe ben je dan?’
‘Een watje. Een soort meisje. Een uk!’
‘Zegt Teuns moeder dat?’
‘Nee, maar ze zegt dat ik anders zou zijn als ik een vader had. Vaders doen anders. Ik heb alleen maar jou. En Belle en Soof. Allemaal wijven.’
‘Nou zeg.’
We rijden zwijgend naar huis, na weer een verloren wedstrijd. Een verlies waarvoor Mik zich verantwoordelijk voelt. Sporten is gezond, maar voor Mik is het een kwelling.
‘Zullen we naar McDonald’s?’, opper ik om de stemming enigszins te verbeteren.
Hij haalt zijn schouders op.
‘Goed.’
Ik voel zijn teleurstelling en onmacht alsof ik zelf heb verloren. ‘Oké dan! Laten we een cola met frietjes en een Big Mac halen!’ ‘Ik wil een McChicken. De vegetarische.’
Mik doet alles wat zijn oudste zus en grootste heldin doet. Zoals vegetariër worden. Dat is een stuk gemakkelijker in Antwerpen, waar Belle sinds twee jaar studeert, dan hier op de zandvlaktes van Noord-Brabant.
‘Oké. Hopelijk hebben ze dat.’
Wachtend in de rij bij de McDrive pak ik mijn mobiel. Geen berichten. Ik merk op dat het 15 januari is, de dag van de brand twintig jaar geleden. Het vuur, de ambulances, Everts lichaam in een lijkzak. De brand waarmee alle ellende begon. Ik kijk naar Mik, die driftig zit te tikken op zijn telefoon. Zonder die brand was hij er misschien niet geweest. Mijn cadeautje.
We bestellen, betalen en krijgen bij het volgende luik onze snacks. Op de parkeerplaats eten we gehaast onze frietjes.
‘Weet je wat ik eigenlijk helemaal niet meer leuk vind, mam?’ Hij vraagt het zonder me aan te kijken. ‘We wonen heel ver van alles… Ik vind het ook gezellig, hoor, met zijn vieren, maar ik zou wel gewoon in een straat willen wonen, met andere kinderen en mensen, of vlak bij school. Ik zit eigenlijk altijd alleen met jou.’
‘Ik weet het, lieverd.’ Ik streel door zijn borstelige haar, waarna hij zijn haren weer platstrijkt.
‘In een gewone straat, dan kan ik op de fiets naar school, en zelf naar vrienden of voetbal, of zomaar wat rondlopen. En boodschappen voor jou doen.’
‘Ik ben erover aan het nadenken’, zeg ik. ‘Zeker als Sophie straks ook op kamers gaat. Dat je zussen ook makkelijker thuis kunnen komen in de weekenden.’
Na de dood van Simon en de rechtszaak die erop volgde, ben ik ondergedoken met het voornemen nooit meer boven te komen. Een klein huisje, aan de rand van een bos, in Noord-Brabant, grenzend aan Zeeland, tussen Halsteren en Tholen, zo ver van het Noord-Hollandse kustplaatsje Bergen als mogelijk. Wat ik daar zou doen om rond te komen was op dat moment mijn minste probleem. Ik moest weg met mijn twee dochters, en met het kind in mijn buik. Een nieuw, veilig leven opbouwen, waar niemand van de familie Vogel-Van der Kooij ons zou kunnen vinden. Liever nog was ik naar Spanje vertrokken of voor mijn part Australië, maar dat kon ik mijn dochters niet aandoen. De overgang naar de uitgestrekte zandvlaktes van Noord-Brabant was al moeilijk genoeg. En hoewel het de bedoeling was daar op adem te komen, de wonden te likken, en van daaruit nieuwe plannen te maken, ben ik er blijven hangen. Tien jaar lang in de luwte, mijn kinderen onder mijn hoede, ze geen seconde uit het oog verliezend. Is het nu tijd ze los te laten en het leven weer te omarmen? Als het aan mij ligt niet.
Ik start de auto en verlaat het parkeerterrein van McDonald’s. Mik laat een boer en we lachen. Hij zet de radio aan en verbindt zijn Spotify. Miks favo’s, verschijnt er op het display. Zodra Flemming uit de boxen klinkt, draait hij het volume hoger.
‘Maar zij wil mij, en dat wil ze laten weten’, zingen we mee. Mik danst met zijn armen. Mooi hoe boze kinderbuien ineens weer omslaan in vrolijkheid, denk ik, terwijl ik van de snelweg afsla, de Klaverbladweg op, en daarna de Van Blaaderendreef dwars door de Woensdrechtse Heide. We gaan boodschappen doen en daarna samen koken. Mik en Sophie willen pizza maken, het is tenslotte zaterdag. Dan mogen we voor de televisie eten. Annabelle komt thuis. We verheugen ons op het hangen op de grote bank, onder het warme kleed, en dan met thee en koekjes een film op Netflix kijken. Morgenochtend hoeft er niks. Croissants bakken, ontbijten in pyjama. Ik geniet zelfs van de tassen vol vuile was.
Uit een bospad schiet een zwarte suv voor ons de weg op. Ik rem af en roep dat hij uit z’n doppen moet kijken.
‘Mam, please’, zegt Mik.
In mijn achteruitkijkspiegel zie ik nóg een zwarte suv het pad uit komen. Die rijdt achter ons aan. Het is vreemd. Ik kan hier ook geen kant op, aan beide kanten van de weg staan bomen.
‘Wat een vette bakken’, zegt Mik.
‘Echt, hè’, antwoord ik. Ik slik. Mijn mond is plots gortdroog. ‘Maak er eens een foto van.’
Mik pakt zijn telefoon, richt hem op het raam en klikt.
‘Een Ford Explorer’, zegt hij. Mik kent alle automerken.
De voorste auto remt. Ik rem ook, tot we stilstaan. De achterste stopt tegen mijn bumper aan.
‘Dit is niet goed, Mik’, zeg ik. ‘Bukken!’
Mik maakt zijn riem los en duikt tussen de stoelen door naar achteren, waar hij zich klein maakt. Alsof we dit eindeloos gerepeteerd hebben.
‘Mam’, zegt hij. ‘Wie zijn dat?’
‘Ik weet het niet. Misschien willen ze gewoon even de weg vragen.’
‘Je doet raar.’
hr-55-kz. Ik sla het kenteken in mijn geheugen op door het als een mantra te herhalen. Wanneer ik twee mannen in het zwart uit de voorste auto zie springen, houd ik mijn adem in. Ze dragen bivakmutsen. Bevroren zit ik achter het stuur. Ik dacht dat ik hierop voorbereid was. Haastig doe ik de deuren op slot.
‘Niet bang zijn schat, het komt goed. Niet bang zijn. Blijf daar. Stil. Vertrouw op mama.’
Ik hoor hem gesmoord snikken.
Misschien is dit een vergissing. Hebben ze het helemaal niet op mij gemunt.
‘Open!’, roept de man aan mijn kant van de auto.
Ik zie alleen zijn in een zwarte leren jas gehulde romp. Dan tikt hij met iets tegen het glas.
Ik kijk op, recht in de loop van een zwart pistool.
‘Open of ik schiet jullie kapot!’
Hij draagt een zwarte zonnebril. De man aan de andere kant van de auto ziet er precies hetzelfde uit. Achter ons staat er inmiddels ook een. Ik steek mijn handen in de lucht.
‘Jullie vergissen je!’, schreeuw ik.
‘Doe open, mam!’, roept Mik huilend.
‘Nee!’, zeg ik. ‘Nee!’
In mijn dashboardkastje ligt pepperspray. Onder mijn stoel een breekijzer. Ik grijp ernaar, maar krijg het breekijzer niet te pakken. Achter me het geluid van brekend glas. Een arm door de gebroken ruit. Van binnenuit opent hij de deur. Ik draai me om en grijp me vast aan de leren mouw van zijn jas.
‘Blijf godverdomme van mijn kind af!’
‘Laat los of ik schiet jouw kind hartstikke dood’, zegt de stem naast me. Hij praat met een vreemd accent. De man achter me sleurt Mik aan zijn jas de auto uit. Ik hang nog steeds aan de arm, krabbend, bijtend als een dier.
‘Ik bel nu de politie!’, schreeuw ik. Mik schreeuwt ook. Iemand moet ons toch horen. Ik zie hoe de man met zijn andere hand, gestoken in een leren handschoen, Miks mond bedekt.
‘Als je de politie belt, maak ik hem meteen af’, zegt de man. Mik, hangend in de portieropening, zijn beentjes trappelend in de lucht. Ik klauw naar de bivakmuts, naar zijn pols, ik voel een klein stukje huid en zet met al mijn kracht mijn nagels erin. Het wordt nat, ik meen te horen dat de man kermt, voordat hij met iets hard en kouds tegen mijn voorhoofd slaat en het zwart wordt voor mijn ogen.
Verder lezen? ‘De nazaten’ van Saskia Noort is vanaf 29 juni verkrijgbaar.
Na 'Expeditie Robinson' komt Marion Pauw met nieuwe thriller: 'Als ik erover vertel, komt de paniek terug'Lees ook