De eerste dag van het nieuwe jaar is misschien wel de meest grauwe. Een ongrijpbaar gevoel overheerst op die trage, luie ochtend na een late nacht in een rommelig huis met restjes eten, her en der de knallen van overgebleven vuurwerk en buiten die ene overijverige hondenbezitter die er al vroeg uit is.
'Hoe ouder ik word, hoe meer onthecht ik me voel'
Ze zeggen altijd dat hoe ouder je wordt, hoe leuker het leven. 40 is het nieuwe dertig, 50 is fantastisch. Niks van waar. Hoe ouder ik word, hoe meer onthecht ik me voel en hoe groter het verlies dat zich opstapelt.
Afgelopen jaar heb ik mijn broer verloren. Voor de buitenwereld was hij een groot schrijver, een man die het debat in Nederland beïnvloedde, een talent dat de Nederlandse letteren en boekenkasten verrijkte, een kunstenaar die zijn eigen pad koos, een mateloze liefhebber van de roes.
Voor mij was hij dat alles ook, maar eerst en vooral was hij mijn broer. Met wie ik als kind de kerstvakanties doorbracht met spelletjes en (teken-)films. We kibbelden toen we klein waren, maar ik nam het altijd voor hem op als hij ruzie had met andere broers. Hij was het die me als eerste butter chicken liet proeven in een Indiaas restaurant in Amsterdam, bij wie ik vaak ging slapen, die ik het hele land door rondreed, omdat hij geen rijbewijs of auto had.
Wanneer ik zijn huis binnenstapte, klonk altijd de muziek en kwamen de rookgeuren me niet zelden tegemoet. ‘Kun je wat tomaten voor me halen?’, vroeg hij dan. Hij stuurde me altijd op pad voor boodschappen, omdat hij wist dat ik dat niet erg vond.
Op een avond, lang geleden, zou ik uitgaan en bij hem slapen. Hij vroeg me of ik even op zijn zoontje kon passen, dan kon hij snel naar een afspraak en zou hij op tijd terug zijn. Vanzelfsprekend deed ik dat. Maar de avond verstreek en geen spoor van mijn broer. Tussendoor belde hij om te vragen hoe het ging. Op de achtergrond hoorde ik het vrolijke kabaal in een café. ‘Wel komen, hè, ik moet straks weg.’ Natuurlijk, verzekerde hij me.
‘Nog één drankje’, belde hij een uur later. ‘Ik kom eraan.’ En zo ging de avond voorbij. Met af en toe een telefoontje tot eerst zijn zoontje en daarna ik in slaap viel.
Hoe laat hij thuiskwam, weet ik niet. De volgende ochtend lachten we erom. Hij had het tenminste naar zijn zin gehad. Dat was mijn broer. Een mateloze levensgenieter, een gulle ziel met een onweerstaanbare charme die met bijna alles weg kon komen.
Hij was nog zo jong. Nog zoveel boeken te schrijven, zoveel onenigheid te hebben, zoveel grappen en gerechten te maken. Ik heb me er nog niet mee kunnen verzoenen dat hij er niet meer is.
Op een van mijn lievelingsfoto’s zijn we allebei klein, ik een jaar of vijf, zes, hij acht of negen. We staan tegen de muur in ons ouderlijk huis, we lachen in de camera, mijn hand stevig in de zijne.
Zo ga ik 2022 in, met mijn hand nog altijd in de zijne.
Hassnae Bouazza: 'Landen, mensen, culturen hebben elkaar nodig en ze verrijken elkaar'Lees ook