Toen de genen van mijn man en mij twee baby’s maakten, besloten ze om niet te mengen. Maar gewoon allebei een eigen foetus te claimen.
Althans, zo ziet het eruit.
Toen de genen van mijn man en mij twee baby’s maakten, besloten ze om niet te mengen. Maar gewoon allebei een eigen foetus te claimen.
Althans, zo ziet het eruit.
Want waar onze dochter qua uiterlijk een kopie is van mij, met lichtblauwe ogen, witblond haar (voor zover ze al haar heeft) en een hartvorming gezichtje, lijkt onze zoon met zijn donkerbruine haren en dezelfde kleur ogen precies op zijn vader.
Het zijn zulke verschillende kinderen om te zien, dat mensen op straat soms vertwijfeld vragen of het wel een tweeling is. Wat ik dan wel weer een beetje apart vind, want hoe was ik anders aan een tweede baby gekomen? Gevonden op straat en toen maar gewoon mee naar huis genomen?
Maar de meest gemaakte opmerking door vreemden is toch wel dat het vast heel zwaar moet zijn, een tweeling. “Ik zou er niet aan moeten denken!”, roepen mensen er soms nog bij. Nou hebben wij daar sowieso weinig in te kiezen gehad. Het waren mijn eitjes die besloten met z’n tweeën te springen en zijn zaadcellen die vervolgens hun kans grepen voor een dubbele bevruchting.
Het is bovendien niet zo heel aardig en ook nog eens helemaal niet waar. Het zijn onze eerste kinderen, dus we weten niet beter. Het zijn daarnaast vrij gemakkelijke kinderen. Ik denk dat één huilbaby harder werken zou zijn geweest dan onze twee exemplaren, die al vanaf dat ze drie maanden oud zijn doorslapen ’s nachts en overdag ook weinig een keel opzetten. Dus eigenlijk hebben we eerder mazzel gehad.
Voor henzelf is het ook vooral een feestje. Hoe heerlijk moet het zijn om iemand naast je te hebben die al vanaf het prille begin altijd bij je is geweest? Tijdens de echo’s in het ziekenhuis zagen we ze vaak precies tegelijk van hun buik naar hun rug draaien en weer terug. Alsof het miniatuur synchroon-zwemmers waren. Had mijn zoon weer eens de hik in mijn onderbuik, dan ging zijn zusje na een paar minuten liggen schoppen. Alsof ze wilde zeggen: “Ja, nu is het wel weer klaar met die herrie. Sommige mensen proberen hier gewoon te slapen.”
Daar hebben ze sinds hun geboorte trouwens weinig last meer van. Als er eentje ligt te krijsen, dan slaapt de ander daar negen van de tien keer rustig doorheen. Al is onze dochter kennelijk net iets meer empathisch onderlegd – heeft ze ook van haar moeder – en wil zij nog wel eens zachtjes in haar slaap mee snikken als haar broer erg verdrietig is. De eerste paar maanden lagen ze in een tweelingwieg en het gebeurde regelmatig dat we ze hand in hand aantroffen in bed.
Verder leken ze de ander in die periode trouwens niet erg op te merken. Hooguit vonden ze het een beetje irritant dat er vaak eentje even moest wachten op een schone luier of om uit bed te worden getakeld. Maar goed, daardoor hebben ze wel alvast geleerd om met teleurstellingen om te gaan.
En vanaf dat ze een maand of vijf zijn, hebben ze elkaar alsnog helemaal ontdekt. Dat gaat soms nogal lomp; er wordt regelmatig in oogjes geprikt of per ongeluk een flinke klap uitgedeeld. Maar veel vaker hebben ze het hartstikke gezellig. We horen ze ’s avonds in hun bed giechelen en onbegrijpelijke brabbelgesprekken voeren door de babyfoon. En ook overdag zitten ze om de haverklap samen te schateren om dingen die alleen zij lijken te snappen.
Onze tweeling lijkt misschien totaal niet op elkaar, maar ze zijn wél heel erg een tweeling. En het is helemaal niet zwaar of lastig om hun ouders te zijn, het is een enorm cadeau.
Rianne Meijer is tekstredacteur bij LINDA., heeft een tweeling van negen maanden, een Twitter-account en regelmatig last van een mening.