Jaren geleden noemde een van mijn beste vriendinnen mij ‘Denkjedat’ – een bijnaam die ik had verdiend omdat ik zo ongeveer elke zin met die woorden begon. ‘Denk je dat hij me leuk vindt?’ ‘Denk je dat ik een soa heb?’ ‘Denk je dat mijn baas erachter komt dat ik die subsidieaanvraag twee dagen te laat op de post heb gedaan?’
De bijnaam stierf een zachte dood, omdat ik naarmate ik ouder werd steeds minder behoefte kreeg aan andermans mening/gedachten en de vraag dus zelden meer stelde.