Sander de Hosson is longarts en zet zich tevens in voor ‘de best mogelijke palliatieve zorg’. Op LINDA. deelt hij zijn meest ontroerende en heftige verhalen.
Of ik mijn werk weleens mee naar huis neem? Die vraag wordt me bijna wekelijks gesteld.
Sander de Hosson is longarts en zet zich tevens in voor ‘de best mogelijke palliatieve zorg’. Op LINDA. deelt hij zijn meest ontroerende en heftige verhalen.
Of ik mijn werk weleens mee naar huis neem? Die vraag wordt me bijna wekelijks gesteld.
Als ik coassistent ben, werk ik op de traumaopvang van een groot academisch ziekenhuis, waar de helikopter net een meisje van tien heeft binnengebracht. Ze is geschept door een auto en tijdens het luchtvervoer overleden aan haar verwondingen. Ik zit naast de kinderintensivist als hij haar moeder en vader daarvan op de hoogte stelt. Of ik mijn werk mee naar huis neem? Die vraag.
Als ik twaalf weken zaalarts ben, leid ik in het holst van de nacht voor het eerst een reanimatie. Het is mijn eerste dienst. Ik doe de borstcompressies, hoor het kraken van ribben, assisteer bij het inbrengen van een beademingsbuis en zie tenslotte dat het leven uit de man glipt. De oude cardioloog vertrekt spoorslags naar huis. “Morgen heb ik een drukke poli, licht jij de familie in?” En daar zit ik dan te wachten, even stil als onervaren, tot zijn vrouw gearriveerd is.
Of ik mijn werk mee naar huis neem? Alsof het niet professioneel zou zijn om juist na je werk als arts, verpleegkundige, politieagent of brandweerman te reflecteren op de soms rauwe kanten van het hulpverlenersvak.
Als ik net twee jaar in opleiding ben, sta ik naast het bed van een man van in de dertig die doodgaat aan longfibrose. Het is het einde van een verhaal waarin alles op alles gezet is om het tij te keren, inclusief longtransplantatie, maar het heeft niet mogen baten. In de laatste momenten van de behandeling en van zijn leven brengt zijn dochtertje van drie – ik zie vooral die twee kleine blonde staartjes nog voor me – een laatste eerbetoon door op zijn buik te klimmen. We mogen daarbij staan, een arts en een paar verpleegkundigen, en het is adembenemend.
Of ik mijn werk mee naar huis neem? Alsof dat niet mag. Alsof een soort professionele code waakt over de gemoedsrust van zorgverleners en voorschrijft dat je alles wat je meemaakt bij de deur van het ziekenhuis achterlaat.
Als ik begin dertig ben en mezelf bijna longarts mag noemen, vertel ik aan een leeftijdgenoot dat hij binnen een paar dagen dood zal gaan aan uitgezaaide longkanker. Ik sta naast zijn bed als hij zijn laatste adem uitblaast.
Of ik mijn werk mee naar huis neem? Ik heb moeite met die vraag, ook al is hij lief bedoeld. Werken in de zorg of openbare veiligheid vereist een hoge mate van emotioneel incasseringsvermogen. Het is een voorwaarde die je onmogelijk kunt missen als je begint aan een dergelijk vak. Maar het feit dat je weet waar je voor kiest, neemt niet weg dat blijvende reflectie op je emoties een integraal onderdeel
uitmaakt van goed hulpverlenerschap. De deur van het ziekenhuis kan onmogelijk een grens zijn waar je stopt na te denken over je eigen emoties omdat dat niet hoort of ‘niet professioneel’ zou zijn. Sterker nog, ik weet zeker dat het mij zou schaden als ik niet de tijd nam om mijn emoties een plek te geven.
Als ik longarts ben, spuit ik aan het einde van een nazomerse middag een euthanaticum in de arm van een man die ondragelijk lijdt. Hij overlijdt binnen nog geen minuut, terwijl hij mij in de ogen blijft kijken. Het is de eerste keer dat ik een euthanasie uitvoer, en ik sta te trillen op mijn benen. Buiten hoor ik de geluiden van een terras. Het is lekker weer. Ik heb met mijn vrienden afgesproken. In het komende uur moet ik schakelen van de dood naar het leven.
Of ik mijn werk mee naar huis neem? Zelden, maar ik weet dat er buiten het ziekenhuis ruimte is voor mijn emoties, bij mezelf, thuis en bij mijn vrienden.
'Mijn maag draait zich drie keer om en de diagnose is mij direct duidelijk: ik heb het leverkapsel geraakt'Lees ook