Het zal wel aan de jaren zeventig liggen, maar in mijn jeugd had iedereen wel een rare oom, of twee. Bij mij thuis was dat zeker zo, alleen m’n moeder had al twaalf broers en zussen. Daar stak het gezin van pap, met ‘slechts’ acht kinderen magertjes tegen af.
Van de vele ooms had er slechts een geen vrouw of vriendin en toen ik wilde weten waarom, antwoordden mijn ouders: “Omdat Hans homo is.” Ik was acht en stelde verder geen vragen. Een alleenstaande ongehuwde man, stond voor mij dus voor een homo. Hans was kaal en droeg rare pruiken, was kok en speelde piano. Een andere broer, Wil, pakte op feesten er vaak een gitaar bij. De familie van mijn vader was bizar muzikaal, alle broers konden elk instrument met gemak bespelen, maar geen van allen kon een noot lezen.