‘Een tiny house – dat vind ik nou écht bij jou passen.’ Andere woorden voor: je bent alleen, hebt een semi-excentrieke ziel en maakt geen enkele kans op een hypotheek.
Velen in mijn omgeving hebben deze opmerking weleens subtiel laten vallen.
‘Een tiny house – dat vind ik nou écht bij jou passen.’ Andere woorden voor: je bent alleen, hebt een semi-excentrieke ziel en maakt geen enkele kans op een hypotheek.
Velen in mijn omgeving hebben deze opmerking weleens subtiel laten vallen.
Begrijp me goed: een tiny house in het groen klinkt niet verkeerd. Ik zie mezelf wel bivakkeren in een stacaravan die vanwege het houten exterieur en kippen voor de deur ineens Instagram-proof is. Als ik in die fantasie zit, vergeet ik dat ik waarschijnlijk mijn bed moet inklappen voor de eethoek.
Bijdehand als ik ben, zei ik eerder graag dat ik en mijn semi-excentrieke ziel al in een tiny house woonden. Een tijd lang was het mijn droomhuis: twintig hele vierkante meters in Amsterdam. Geen balkon, een douche die zich bijna op het toilet bevond en alleen een soort campingstelletje om mee te kokkerellen. Naast mijn bed stond een (luid zoemende) koelkast.
En toch: dankzij vijf grote ramen was het een soort kas waarin mijn planten floreerden – en ik ook. Na acht jaar met leuke en vervelende huisgenoten was het, op die lawaaierige koelkast na, een oase van rust en licht. In een eerder huis zat mijn enige raam zo dicht op een muur dat ik überhaupt niet kon zien of de zon scheen.
Tijdens de pandemie leefde en werkte ik twee jaar lang op die twintig vierkante meter. Als ik een kledingstuk liet slingeren, verdween het nooit uit m’n blikveld, en wanneer ik met symptomen braaf binnenbleef, kon ik in totaal zes stappen zetten. Na een jaar was het alsof het gebrek aan ruimte langzaam stukjes van mijn brein opsnoepte. Ik was minder creatief, minder actief. Alsof de luikjes naar mijn binnenwereld letterlijk gesloten werden.
Ik had het nog getroffen. Héél erg getroffen. Veel leeftijdsgenoten zitten door die knettergekke woningmarkt bij hun ouders of een triljoen huisgenoten. Pas gescheiden moeders moeten – inclusief kinderen – de zolder van hun eigen ouders betrekken. Ook als je ver buiten de randstad woont, ben je de sjaak.
Ik begon me wel af te vragen of het wonen in een kleine ruimte van invloed is op je mentale welzijn, je creativiteit – de ruimte in je hoofd. En of het egoïstisch is om te denken dat je als alleenstaande bijna-dertiger recht hebt op een aparte kamer voor je bed.
Nu de huizenmarkt hysterisch blijft, zullen velen nog wel even worstelen met klein wonen. Een vriendin – woonachtig op een enkele vierkante meters in het oosten van het land – sprak erover met een oudere kennis. Hij vond dat ze maar een woongroep moest proberen. Ze zit alleen niet te wachten op een nieuwe kumbaya-familie: ze wil iéts meer ruimte. Voor zichzelf.
Ondertussen worden in Amsterdam ‘luxe’ eenpersoons-woningen met gedeelde woonkamers gebouwd. Kosten: duizend euro per maand. Mag je als single zonder diepe zakken – jong of oud – nog verlangen naar meer?
De wooncrisis is zo groot, dat ik het antwoord niet heb. Ik weet wel wat een paar vierkante meters extra voor een mens kan doen. Omdat ik een zondagskind ben – ik heb niet harder of beter gezocht dan een ander – slaap ik al een maand in een aparte slaapkamer. Ik eet aan een andere tafel dan waar ik werk. Mijn douche eindigt niet in de wc, er staat geen koelkast naast mijn bed.
De lucht in mijn hoofd lijkt ineens een stuk helderder.