Nooit had ik verwacht me te hechten aan een asbus. Maandenlang stond-ie op mijn piano, naast twee waxinelichtjes. Elke dag stak ik de kaarsjes aan en babbelde ik tegen de box alsof mijn moeder zou terugpraten.
In het vriendenboekje van een kleinkind schreef mijn moeder bij de vraag ‘Wat wil je worden als je later groot bent?’ ooit: ‘Een diamant.’ Het leek haar wel wat, dat haar as na de crematie zou worden verwerkt tot een diamant. Maar toen de dood echt dichtbij kwam, vond ze dit een milieuonvriendelijke optie. Het maakte haar niet meer uit wat er met de as zou gebeuren: “Dan ben ik toch al dood.” Op het laatste moment voegde ze toe: “Of maak er een zandloper van.”
Na haar dood bedachten mijn zus Dokus en ik een plan voor het uitstrooien van haar as. We huurden een huis op de plek waar onze moeder het gelukkigst was geweest: het Waddeneiland waar ze ons als kinderen leerde fietsen en zwemmen, waar we eindeloos in de duinen speelden, ’s nachts met haar naar de vuurtoren wandelden en zelfverzonnen boekjes maakten over de familie De Bielen: een gezin dat alleen patat en snoepjes at, nooit afwaste, de tv ondersteboven zette en in handstand televisiekeek, en naakt over straat liep als alle kleding vies was.