Ergens vond ik het wel prettig dat de lijnen in mijn gezicht langzaam diepe groeven werden. Dan kon men tenminste aan me zien, dat het niet goed ging. Misschien zouden ze dan in de supermarkt minder geneigd zijn vrolijke dingen als ‘Hele fijne dag nog!’ te zeggen.
Elke opeenvolgende ochtend ging ik met lood in de schoenen naar het sterfbed van mam. Het feit alleen al dat ze in het tehuis in haar bed lag was surreëel. Ze heeft de afgelopen jaren letterlijk honderden kilometers afgelegd binnen de veilige muren van het Venenhuis. Ze was de enige bewoner die nog zo actief was, het motortje continu draaiend.