Op het televisiescherm vertoont mijn vader de vakantiefoto’s. Een beetje zoals vroeger met de diaprojector.
We zien het kasteel van Napoleon, een museum in een voormalig zwembad, Franse dorpjes waar de tijd heeft stilgestaan.
Op het televisiescherm vertoont mijn vader de vakantiefoto’s. Een beetje zoals vroeger met de diaprojector.
We zien het kasteel van Napoleon, een museum in een voormalig zwembad, Franse dorpjes waar de tijd heeft stilgestaan.
En vaak mama op een campingstoel. Ze hapt in een croissantje of prikt in een worstje dat hij voor haar heeft gebarbecued. “Ja”, zeggen ze allebei, “het was fijn om weer met het Volkswagenbusje op pad te zijn.”
Mijn moeder, eerlijk: “Maar ik vond het wel confronterend hoor, al die spelende kinderen op de camping.”
Mijn vader, instemmend: “Je realiseert je dan heel erg wat je niet meer hebt.”
We kijken alle drie naar een foto van een herdershond op het scherm. Mijn vader noemt hem ‘Astra’, naar de hond die mijn ouders vroeger thuis hadden tot hij vroegtijdig overleed. Deze Franse reïncarnatie van Astra was van de campingbaas en kwam elke dag even buurten. Gezellig, vonden ze.
Sinds mijn zoon stierf, zijn mijn ouders kleinkinderloos. Ze hebben al eens gezegd hoe leeg dat voelt, maar dit zondagochtendbezoekje in augustus is voor mij een goede gelegenheid om door te vragen.
“Wat bedoel je eigenlijk met leeg, mam?”
“Er was altijd wel wat met Job. Er gebeurde iets op school of hij moest naar het ziekenhuis of hij was jarig of Sinterklaas kwam eraan. Dan leefden we mee, jullie námen ons mee. We hadden een rol.”
Mijn moeder (77) naaide vaak kleding en slabbers voor mijn gehandicapte zoon. Mijn vader (79), een gepensioneerde timmerman, maakte ons hele huis voor hem perfect op maat. Toen Job klein was, logeerde hij regelmatig bij hen zodat Rob en ik een paar dagen weg konden.
Mama: “Of jij belde spontaan dat Job een nieuw woord had geleerd of iets geks had gedaan. Dat gebeurt nooit meer.”
Papa: “Het is heel stil geworden.”
Opa’s en oma’s praten graag over hun kleinkinderen. Maar de bron waar mijn vader en moeder uit putten, is opgedroogd. Dat doet pijn, zegt papa.
“Soms kan ik er ook niet tegen als andere mensen maar blijven oreren over hun kleinkinderen en hoe leuk het allemaal is.”
Ik: “Wat doe je dan?”
Papa: “Als het te gortig wordt, zeg ik hoe het met ons gaat.”
Mama: “Maar ik zou ook niet willen dat ze ons niets meer vertellen, dan zijn er helemaal geen verhalen meer.”
Gelukkig hebben ze nog vrienden, buren, familie, een zoon en een dochter, zeggen mijn ouders. Maar toch. Niets is vergelijkbaar met kleinkinderen. Kleinkinderen houden je jong, nemen je mee in een andere wereld. Of ze nu gehandicapt zijn of niet.
“Nu troost ik me maar met de gedachte dat ik me geen zorgen meer hoef te maken over de toekomst”, zegt mijn vader. “Jij en je broer redden je wel.”
Zwijgend eten we de broodjes met kaas die mijn moeder heeft gesmeerd, en ik weet zeker dat we alle drie hetzelfde denken: wat hadden we ons graag wél zorgen gemaakt over de toekomst. Nu, op dit moment, in deze kamer. Vanuit vier fotolijstjes kijkt het voormalige kleinkind bevestigend toe.
Mijn ouders lieten een lift voor Job bouwen in hun huis, zodat hij met zijn rolstoel naar boven kon als hij kwam logeren. De lift is keurig weggewerkt achter een kastdeur. Daar moet ik aan denken als ik een uur later naar huis rijd. Die enorme loze ruimte op een plek die niemand ziet.
'Wat probeerde ik nu helemaal te doen? Fysiek ontkennen dat ik een kind had gehad?'Lees ookAnnemarie Haverkamp is schrijver en journalist. Ze won twee debuutprijzen met haar roman De achtste dag en publiceerde na de dood van haar zoon Het boek van Job. Ze vraagt zich af wie ze nog is nu haar rol als moeder is uitgespeeld. Annemarie is getrouwd met Rob.